ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6050

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/00246
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.A. Meijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en boete

In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 26 april 2000 uitspraak gedaan op een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, ingediend door de vennootschap onder firma X V.o.f. (verzoekster) tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en een opgelegde boete door de Inspecteur. De naheffingsaanslag, gedateerd 25 februari 1998, betrof een bedrag van fl. 50.888,= over het tijdvak van 1 oktober 1996 tot en met 31 maart 1997, met een bijkomende boete van fl. 25.444,=. Na bezwaar van verzoekster heeft de Inspecteur de aanslag en boete gehandhaafd op 26 maart 1999, waarna verzoekster op 22 april 1999 beroep heeft ingesteld bij het Hof. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd ingediend op 1 maart 2000, met de vraag om teruggaven van omzetbelasting niet te verrekenen met de naheffingsaanslag en boete, en om reeds verrekende teruggaven uit te betalen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 11 april 2000, waarbij de gemachtigde van verzoekster en vertegenwoordigers van de Inspecteur aanwezig waren. Tijdens de behandeling werd duidelijk dat verzoekster in maart 2000 in staat van faillissement was verklaard, wat de urgentie van het verzoek beïnvloedde. De President van het Hof oordeelde dat verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd dat de naheffingsaanslag onterecht was, en dat de Inspecteur niet de verplichting had om aan te tonen dat het vonnis van de Rechtbank te Zwolle onjuist was. De President concludeerde dat de facturen, waarop de naheffingsaanslag was gebaseerd, vals waren, en dat verzoekster niet te goeder trouw kon worden geacht.

Uiteindelijk werd het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen, en er werden geen proceskosten aan de Inspecteur opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de fungerend president, mr. J.A. Meijer, in aanwezigheid van de waarnemend-griffier, mr. Th.A.J. Kock.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 00/00246
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
UITSPRAAK
Uitspraak van de President van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op na te melden verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb van de vennootschap onder firma X V.o.f. te Y (hierna: verzoekster).
1. Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 25 februari 1998 heeft het Hoofd van de eenheid ondernemingen te Tilburg van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) aan verzoekster onder nummer 0000000000 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 oktober 1996 tot en met 31 maart 1997 ten bedrage van fl. 50.888,=. Gelijktijdig heeft de Inspecteur verzoekster een boete opgelegd van fl. 25.444,=.
Na tijdig door verzoekster tegen deze aanslag en deze boete gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur deze aanslag en deze boete bij uitspraak van 26 maart 1999 gehandhaafd.
Tegen deze uitspraak heeft verzoekster op 22 april 1999 beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft op dit beroep nog geen uitspraak gedaan.
Bij faxbericht van 29 februari 2000, bij de President ingekomen op 1 maart 2000, heeft verzoekster op de voet van het bepaalde in artikel 8:81 van de Awb verzocht met betrekking tot vorenvermelde naheffingsaanslag en boete een voorlopige voorziening te treffen, hierin bestaande dat teruggaven van omzetbelasting niet langer met deze naheffingsaanslag en deze boete worden verrekend en dat reeds met deze naheffingsaanslag en deze boete verrekende teruggaven alsnog daadwerkelijk aan verzoekster worden uitbetaald. Ter zake van dit verzoek heeft de Griffier van verzoekster een recht geheven van fl. 60,=.
De Inspecteur heeft met dagtekening 29 maart 2000 een verweerschrift ingezonden (het vertoogschrift in de bodemprocedure).
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft voor wat betreft de naheffingsaanslag met gesloten deuren en voor wat betreft de boete in het openbaar plaatsgevonden ter zitting van 11 april 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer mr. J, verbonden aan W Belastingadviseurs te H, als gemachtigde van verzoekster, alsmede, namens de Inspecteur, de heer mr. C, tot bijstand vergezeld van de heer T, beiden verbonden aan de vorengenoemde eenheid van de rijksbelastingdienst.
2. Vaststaande feiten
In de administratie van verzoekster over het tijdvak 1 oktober 1996 tot en met 31 maart 1997 komen 19 door S T B.V. aan verzoekster uitgereikte facturen voor. De op deze facturen vermelde, aan verzoekster in rekening gebrachte omzetbelasting ten bedrage van in totaal fl. 50.888,= is door verzoekster in voormeld tijdvak als voorbelasting in aftrek gebracht. Bij de onderhavige naheffingsaanslag heeft de Inspecteur dit bedrag van verzoekster nageheven.
Bij vonnis van 3 december 1998 heeft de Arrondissementsrechtbank te Zwolle wettig en overtuigend bewezen geacht dat een zekere heer R. tezamen en in vereniging met F, vorenbedoelde facturen valselijk heeft opgemaakt, in die zin dat de op deze facturen gefactureerde goederen niet geleverd zijn.
Verzoekster is inmiddels in de maand maart 2000 in staat van faillissement verklaard.
3. Gronden van het verzoek
Voor de gronden van het verzoek verwijst de President kortheidshalve naar het verzoekschrift van 29 februari 2000 en de door verzoekster ter zitting voorgedragen pleitnota.
4. Verweer van de Inspecteur
Voor het verweer van de Inspecteur verwijst de President kortheidshalve naar diens verweerschrift (het vertoogschrift in de bodemprocedure) van 29 maart 2000.
5. Mondelinge behandeling van het verzoek
Verzoekster heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de President en aan de Inspecteur.
Verzoekster heeft er met name op gewezen dat het vonnis van de Rechtbank niet de bewijsconstructie bevat en dat in het proces-verbaal van het GAK niets of weinig is te vinden dat bewijst dat de onderhavige facturen inderdaad vals zijn.
Verzoekster heeft erkend dat ten gevolge van de omstandigheid dat zij inmiddels in staat van faillissement is verklaard, niet langer sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
Verzoekster heeft verklaard het door haar in haar verzoekschrift van 29 februari 2000 alternatief gedane verzoek om een versnelde behandeling van de hoofdzaak, voorshands in te trekken.
De Inspecteur heeft ter zitting zijn standpunt bepleit, doch heeft bij die gelegenheid geen nieuwe weren aangevoerd. Wèl heeft hij nog verklaard dat naheffing bij S T B.V. geen effect zou hebben gesorteerd.
6. Beoordeling van het verzoek
6.1. Verzoekster heeft ter zitting erkend dat ten gevolge van de omstandigheid dat zij inmiddels in staat van faillissement is verklaard, niet langer sprake is van onverwijlde spoed als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening komt reeds op die grond niet voor toewijzing in aanmerking.
6.2. Bovendien heeft de President onvoldoende reden te twijfelen aan de juistheid van het vonnis van de Rechtbank te Zwolle. Verzoekster kan weliswaar worden toegegeven dat in het proces-verbaal van het GAK weinig is te vinden dat bewijst dat de onderhavige facturen inderdaad vals zijn, doch het is in casu niet de taak van de Inspecteur om aan te tonen dat het vonnis van de Rechtbank juist is, maar de taak van verzoekster om aan te tonen dat het vonnis van de Rechtbank onjuist is en dat dit vonnis op een rechterlijke dwaling berust. Steun voor dit laatste valt echter in het proces-verbaal van het GAK niet of nauwelijks te vinden. Integendeel, in dat proces-verbaal komen enkele passages voor - welke ter zitting uitgebreid aan de orde zijn gekomen - die minst genomen het vermoeden scheppen dat inderdaad sprake is van valse facturen.
Gelet op het vorenstaande houdt de President het er voor dat de onderhavige facturen inderdaad vals zijn, in die zin dat de op die facturen vermelde goederen niet daadwerkelijk door S T B.V. aan verzoekster zijn geleverd. Alsdan kan verzoekster met betrekking tot het in ontvangst nemen en het in haar administratie opnemen van die facturen niet te goeder trouw worden geacht.
Ook gelet op het vorenstaande moet het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.
7. Proceskosten en griffierecht
7.1. Nu het verzoek niet voor inwilliging in aanmerking komt en bijzondere omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken, acht de President geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door verzoekster gemaakte proceskosten.
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding van proceskosten.
7.2. De President vindt geen aanleiding te bepalen dat de Inspecteur het door verzoekster betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk dient te vergoeden.
8. Beslissing
Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als volgt:
De President wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Meijer, fungerend president, en op 26 april 2000 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Th.A.J. Kock, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 26 april 2000