ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6151

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/21098
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Muijen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke naheffingsaanslag op gefreesd hout en de toepassing van het gelijkheidsbeginsel

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die is opgelegd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Houtbereiding en Handelsmij X B.V. over het tijdvak van 1 januari 1992 tot en met 31 december 1996. De naheffingsaanslag, oorspronkelijk vastgesteld op fl. 12.718,--, werd door het Hof verminderd tot fl. 10.844,--. De belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraak van de Inspecteur, die de naheffingsaanslag verdedigde. Tijdens de mondelinge behandeling op 24 maart 2000 in Eindhoven, zijn de gemachtigde van de belanghebbende en de Inspecteur gehoord. De belanghebbende stelde dat het verlaagde tarief van toepassing was op de levering van gefreesd hout, gebaseerd op een brief van de Staatssecretaris van Financiën uit 1982.

Het Hof oordeelde dat de levering van de gefreesde stammen niet onder het verlaagde tarief viel, maar onder het algemene tarief van 17,5%. Het Hof verwees naar een arrest van de Hoge Raad waarin werd bepaald dat het gelijkheidsbeginsel ook van toepassing is in gevallen waarin een belastingplichtige zich beroept op een niet gepubliceerd beleid van de belastingdienst. De belanghebbende stelde dat de Inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door de naheffingsaanslag op te leggen, terwijl in vergelijkbare gevallen geen naheffing had plaatsgevonden.

Het Hof oordeelde dat de toezegging van de Inspecteur aan een andere belastingplichtige, dat er niet met terugwerkende kracht op de tarieftoepassing zou worden teruggekomen, ook van toepassing was op de belanghebbende. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur de naheffingsaanslag ten onrechte had opgelegd en vernietigde deze, evenals de bestreden uitspraak. De Inspecteur werd gelast het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 97/21098
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Houtbereiding en Handelsmij X B.V. gevestigd te Y, tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te Z van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden naheffingsaanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak van 1 januari 1992 t/m 31 december 1996 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (nr. 000000000) opgelegd van fl. 12.718,-- aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging. Bij de bestreden uitspraak is de naheffingsaanslag verminderd tot fl. 10.844,--.
1.2. Belanghebbende is van bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. De Inspecteur heeft het beroep bij vertoogschrift bestreden.
1.3. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgehad in raadkamer ter zitting van het Hof van 24 maart 2000, gehouden te Eindhoven. Daar zijn toen verschenen en gehoord
Mr D van K & P Belastingadviseurs te H, als gemachtigde van belanghebbende, en namens de Inspecteur Drs L., bijgestaan door de heer K. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de wederpartij en aan het Hof. De inhoud van die pleitnota moet als hier ingelast worden aangemerkt.
1.4. Ter voormelde zitting is eveneens (ondermeer) behandeld de procedure met Hofkenmerk 97/21096, tussen een andere belastingplichtige dan belanghebbende en de Inspecteur. Met toestemming van partijen in de onderhavige procedure en in de procedure met Hofkenmerk 97/21096 heeft de behandeling van beide beroepschriften gedeeltelijk gemeenschappelijk plaatsgevonden. Tot de gedingstukken in de procedure met Hofkenmerk 97/21096 behoort een brief van 8 april 1997 van het hoofd van de eenheid grote ondernemingen te Eindhoven van de rijksbelastingdienst aan "Van T BV" te B. Met toestemming van de partijen in beide procedures rekent het Hof een copie van bedoelde brief ambtshalve tot de gedingstukken van de onderhavige procedure.
2. Vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1. Belanghebbendes activiteiten bestonden gedurende de jaren 1992 t/m 1996, het tijdvak van naheffing, ondermeer uit het machinaal frezen van boomstammen, waarna het hout werd verkocht. Bij het frezen werd niet alleen de schors, maar ook een gedeelte van het spinthout verwijderd. Op het dikkere gedeelte van de stam werd meer spinthout weggehaald dan op het dunnere gedeelte. Aldus werd van een enigszins conische stam een cilindrische, perfect ronde stam gemaakt, met een gelijke dikte over de volle lengte, zonder punt of kruin. Daarna werden de stammen geïmpregneerd. De stammen waren ingedeeld in categorieën.
2.2. Ter zake van de levering van stammen als bedoeld in 2.1, na de aldaar omschreven bewerking, werd door belanghebbende omzetbelasting op aangifte voldaan naar een tarief van 6%, behorende bij post a 43 (rondhout) van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) behorende tabel I. Na ontdekking van een en ander tijdens een bij belanghebbende in 1997 ingestelde controle omzetbelasting, betrekking hebbende op de jaren 1992 t/m 1996, stelde de Inspecteur zich op het standpunt dat op die levering niet bedoelde post a 43 van toepassing is, maar dat die levering valt onder het (algemene) tarief van artikel 9, lid 1, van de Wet, in casu 17,5%. Eerdere controles omzetbelasting bij belanghebbende leidden niet tot meningverschillen tussen belanghebbende en de belastingdienst omtrent het al dan niet van toepassing zijn van voormelde post a 43.
2.3. De tarieftoepassing omtrent de levering van gefreesd hout is en was in het verleden vaker onderwerp van discussie tussen belastingplichtigen en de belastingdienst. In dit verband verwijst het Hof naar de in 1.4 bedoelde brief 8 april 1997. In die brief is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld.
'U meent dat het verlaagde tarief van toepassing is. U stoelt uw gedachte ondermeer op een brief van de Staatssecretaris van Financiën van 18 maart 1982, gericht aan Van T BV te N, waarin de volgende passage is opgenomen:
"Onder het verlaagde tarief van rondhout valt, blijkens de toelichting op voornoemde post a 43, hout, dat onder post 44.03 van het Tarief van invoerrechten kan worden ingedeeld. Rondhout waarvan het spinthout geheel of gedeeltelijk is afgefreesd, doch niet is voorzien van punt of kruin, kan onder genoemde post 44.03 worden gerangschikt, zodat ter zake van de levering en de invoer van dit rondhout het verlaagde tarief van de omzetbelasting toepassing kan vinden.".
Omtrent vorenstaande probleemstelling zal de belastingdienst bij separaat schrijven haar standpunt kenbaar maken. Op het verleden zal niet worden teruggekomen voor wat betreft de tarieftoepassing van gefreesd rondhout. Indien de fiscus het standpunt inneemt dat het algemene tarief van toepassing is, dient, met inachtneming van een redelijke termijn, het percentage te worden aangepast.'.
2.4. Naar aanleiding van zijn bevindingen bij de in 2.2 bedoelde controle omzetbelasting, heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur ter zake van geconsteerde leveringen van gefreesd hout, in de periode waarop de controle betrekking had, een heffingspercentage van 17,5% in aanmerking genomen, in plaats van de door belanghebbende gehanteerde 6%, doch heeft hij op pragmatische gronden besloten alleen de leveringen aan particulieren in de naheffing te betrekken.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur terecht de onderhavige naheffingsaanslag heeft opgelegd. Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. De Inspecteur beantwoordt die vraag bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3. Belanghebbende heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Overwegingen omtrent het geschil
4.1. Gelet op de daaraan voorafgaande bewerking, een en ander als omschreven in 2.1, is het Hof van oordeel dat op de levering van de onderwerpelijke gefreesde stammen niet post
a 43 (rondhout) van de bij de Wet behorende tabel I van toepassing is. Op die levering is het algemene tarief, in casu 17,5%, van toepassing. Het gelijk op dit punt is aan de zijde van de Inspecteur.
4.2. Belanghebbende heeft subsidair gesteld dat de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, door de onderhavige naheffingsaanslag op te leggen. In dat kader heeft zij zich (ondermeer) beroepen op de inhoud van een brief van "De Belastingdienst Grote Ondernemingen Eindhoven" (blad 3 van zijn beroepschrift). Bij die brief gaat het om de in 1.4 bedoelde brief van 8 april 1997. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel is met name gegrond op de laatste alinea van het in 2.3 weergegeven gedeelte van die brief, beginnende met "Omtrent" en eindigende met "aangepast".
4.3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 december 1998
(Nr. 33 327), ondermeer gepubliceerd in BNB 1999/165c*, voor zover hier van belang, beslist "dat inzake rijksbelastingen in gevallen waarin (...) een beroep op het gelijkheidsbeginsel is gegrond op de stelling dat in vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepasssing achterwege is gebleven als gevolg van een bepaald (niet gepubliceerd) beleid dat wordt gecoördineerd op een hoger niveau dan dat van alleen de betrokken eenheid van de Belastingdienst, het noemen van één of meer vergelijkbare gevallen waarin een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven ook van buiten het bevoegdheidsgebied van die eenheid kan meewerken tot het bewijs van de aanwezigheid en inhoud van dat gestelde beleid.". Tevens heeft de Hoge Raad in dat arrest, voor zover hier van belang, aansluitend beslist dat "hetzelfde heeft te gelden indien een beroep van een belastingplichtige daarop is gegrond dat in één of meer vergelijkbare onder een andere eenheid vallende gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven als gevolg van een daar gevoerd bepaald beleid terwijl een behoorlijke taakvervulling van de verschillende eenheden van de Belastingdienst meebrengt dat op het desbetreffende punt onderlinge afstemming van beleid plaatsvindt.".
4.4. Blijkens het daaromtrent gestelde in voormelde brief van 8 april 1997 van het hoofd van eenheid grote ondernemingen te Eindhoven aan T BV (hierna: T), in de laatste alinea van het in 2.3 weergegeven gedeelte, deed het hoofd van die eenheid aan T de toezegging dat hij, onafhankelijk van het nader kenbaar gemaakte standpunt van de belastingdienst, "op het verleden" niet zou terugkomen "voor wat betreft de tarieftoepassing van gefreesd rondhout".
4.5. De Inspecteur heeft daaromtrent ter zitting aangevoerd dat het bij T, anders dan bij belanghebbende, om een groothandel gaat en dat in verband daarmee geen sprake is van een met het geval van belanghebbende vergelijkbaar geval. Gelet evenwel op het algemene karakter van de bewoordingen waarin bedoelde toezegging is vervat, leest het Hof in die bewoordingen niet de beperking dat slechts in (een) bepaald(e) geval(len) "(niet) op het verleden niet zou worden teruggekomen voor wat betreft de tarieftoepassing van gefreesd rondhout.". In dit verband merkt het Hof nog op dat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat mevrouw Z, (inspecteur der Eenheid Grote O Eindhoven, bewerker), in haar pleitnota genoemd, tegenover haar heeft bevestigd dat de eenheid grote ondernemingen te Eindhoven niet "met terugwerkende kracht" op de toepassing van bedoelde post a 43 zou terugkomen. Het Hof verwerpt bedoeld verweer van de Inspecteur.
4.6. Gelet op de in 4.4 vermelde toezegging, bij brief van 8 april 1997 gedaan, alsmede gelet op de omstandigheid dat die toezegging een controversiële aangelegenheid betrof, acht het Hof, anders dan de Inspecteur van oordeel is, aannemelijk dat bij die toezegging aan T sprake was van een bepaald beleid van het hoofd van de eenheid grote ondernemingen te Eindhoven dat hij hoe dan ook "op het verleden" niet zou terugkomen "voor wat betreft de tarieftoepassing van gefreesd rondhout", ook al zou die tarieftoepassing later verkeerd blijken te zijn. Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat dit laatste het geval was geweest, zou die eenheid ter zake niet hebben nageheven.
4.7. Aldus is sprake van een met het geval van belanghebbende vergelijkbaar, onder een andere eenheid vallend geval waarin een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven als gevolg van een daar gevoerd bepaald beleid, terwijl een behoorlijke taakvervulling van de verschillende eenheden van de Belastingdienst meebrengt dat op het betreffende punt onderlinge afstemming van beleid plaatsvindt. Dat punt is hier het hoe dan ook niet "op het verleden" terugkomen "voor wat betreft de tarieftoepassing van gefreesd rondhout", ook al zou die tarieftoepassing later verkeerd blijken te zijn.
4.8. Gelet op het dienaangaande hiervoor vermelde heeft belanghebbende terecht aangevoerd dat de Inspecteur bij het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Om die reden moet de naheffingsaanslag worden vernietigd.
Proceskosten
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard geen aanspraak te maken op vergoeding door de Inspecteur van proceskosten, als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
Het Hof vernietigt de bestreden uitspraak, vernietigt de naheffingsaanslag en gelast de Inspecteur aan belanghebbende het gestorte griffierecht ten bedrage van fl. 80,-- te vergoeden.
Aldus vastgesteld op 22 mei 2000 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op 22 mei 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.