ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6580

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/02216
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • P.J.M. Bongaarts
  • P.H.A. Calis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring van beroepschrift inzake naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende, vertegenwoordigd door Mr. H te V, tegen de beschikking van de voorzitter van de Belastingkamer van het Hof d.d. 20 september 1999. De voorzitter had de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep tegen een naheffingsaanslag in de omzetbelasting, opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 1993 tot en met 31 december 1995. De naheffingsaanslag bedroeg fl. 32.022,-- met een verhoging van 100%. De belanghebbende had tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt, maar de voorzitter oordeelde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2000 in Maastricht heeft de belanghebbende verklaard akkoord te gaan met de behandeling van zijn verzet zonder uitstel. Hij voerde aan dat zijn beroepschrift op 1 mei 1998 was verzonden, maar pas op 22 mei 1998 bij de griffie was ontvangen. De voorzitter had overwogen dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 8 mei 1998 en dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De belanghebbende stelde dat de vertraging te wijten was aan de postbezorging.

Het Hof heeft de argumenten van de belanghebbende in overweging genomen en verwezen naar een arrest van de Hoge Raad waarin werd gesteld dat als de termijnoverschrijding niet aan de belastingplichtige kan worden toegerekend, de niet-ontvankelijkheid niet kan worden uitgesproken. Het Hof concludeerde dat de onjuistheid van de stelling van de belanghebbende niet meer bewezen kon worden na een tijdsverloop van meer dan twee jaren. Gezien de verhoging in de naheffingsaanslag, kon de niet-ontvankelijkheid van het beroep niet worden uitgesproken. Het verzetschrift van de belanghebbende werd gegrond verklaard, en het Hof besloot dat het beroep van de belanghebbende alsnog in behandeling werd genomen.

Uitspraak

Belastingkamer
Nr. 98/2216
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het verzet van Mr. H te V tegen de beschikking van de voorzitter van de Belastingkamer van dit Hof d.d. 20 september 1999 (hierna: de beschikking) inzake het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid ondernemingen te M (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden naheffingsaanslag.
1. Aanslag en bezwaar
1.1. Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1993 t/m 31 december 1995 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting (nr. 0000.00.000.0.00.0000) opgelegd van fl. 32.022,-- aan enkelvoudige belasting met een verhoging van 100% waarvan geen kwijtschelding is verleend.
1.2. Belanghebbende heeft tegen die naheffingsaanslag een bezwaarschrift ingediend. Bij de bestreden is de naheffingsaanslag gehandhaafd en is evenmin kwijtschelding van de verhoging verleend.
2. Loop van het geding
2.1. Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
2.2. Met toepassing van het bepaalde in artikel 18a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken heeft de voorzitter van de Belastingkamer van dit Hof (hierna: de voorzitter) bij beschikking d.d. 20 september 1999 (hierna: de beschikking) belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
2.3. Belanghebbende heeft tegen de beschikking een verzetschrift ingediend. De Inspecteur heeft dit verzet bij vertoogschrift bestreden.
2.4. De mondelinge behandeling van het verzet heeft plaats gevonden ter zitting van het Hof van 14 juni 2000, gehouden te Maastricht. Aldaar is belanghebbende verschenen en gehoord.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard accoord te gaan met de mondelinge behandeling van zijn verzet, zonder een tweede uitstel van die mondelinge behandeling. Ter zitting heeft belanghebbende geen andere argumenten aangevoerd dan die vermeld in zijn verzetschrift en de aanvulling daarop.
3. De beschikking
3.1. In de beschikking heeft de voorzitter overwogen
- dat de bestreden uitspraak met dagtekening 27 maart 1998 ter post is bezorgd, dat de wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt en dat deze termijn eindigde op 8 mei 1998;
- dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, dat het bij verzending per post nog tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen;
- dat het beroepschrift op 22 mei 1998 bij de griffie van het Gerechtshof is binnengekomen, terwijl niet is gebleken dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
3.2. De voorzitter heeft in de beschikking geoordeeld dat uit het in de beschikking vermelde, een en ander als weergegeven in 3.1, volgt dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend. In verband daarmee heeft hij belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.
3.3. Het Hof volgt de voorzitter in diens conclusie dat belanghebbendes beroepschrift na het verstrijken van de beroepstermijn bij het Hof is binnengekomen.
3.4. In de onderhavige naheffingsaanslag is een verhoging begrepen. Belanghebbende heeft in zijn verzetschrift, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd.
"Mijn beroepschrift is gedateerd en verzonden op 1 mei 1998, derhalve binnen de termijn van zes weken waarbinnen een beroepschrift ingediend kan worden. Het is voor mij een raadsel hoe mijn beroepschrift eerst op 22 mei 1988 bij uw griffie heeft binnen kunnen komen.
De omstandigheid dat mijn beroepschrift tussen 1 mei 1998 en 22 mei 1998 kennelijk gezworven heeft komt weliswaar formeel voor mijn rekening, maar gezien het grote financiële belang en de volkomen onjuiste vaststelling van mijn omzetbelastingverplichting, zou ik u willen verzoeken om op grond van het volgende te willen overwegen mijn beroep toch verder te behandelen.".
4. Beoordeling van het verzet
4.1. In zijn arrest van 22 juni 1988 (rolnummer 24 998), ondermeer gepubliceerd in BNB 1988/292*, heeft de Hoge Raad in r.o. 4 het volgende overwogen.
"Ingeval de belastingplichtige aan wie een verhoging is opgelegd, stelt dat de termijnoverschrijding aan een hem niet toe te rekenen omstandigheid is te wijten, terwijl omtrent de juistheid van die stelling in rechte geen zekerheid valt te verkrijgen, is eerbiediging van zijn recht op toegang tot de rechter niet gewaarborgd wanneer die onzekerheid - gelijk bij de in cassatie bestreden uitspraak is geschied - voor zijn risico wordt gebracht. In zodanig geval zou immers de mogelijkheid open blijven dat de belastingplichtige als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid verstoken blijft van zijn recht om het opleggen van de verhoging aan het oordeel van de rechter te onderwerpen. Derhalve moet de regel volgens welke een na afloop van de gestelde termijn gemaakt bezwaar c.q ingesteld beroep niet-ontvankelijk is, buiten toepassing blijven indien de belastingplichtige aan wie een verhoging is opgelegd, stelt dat, en op welke grond, de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen; de niet- ontvankelijkheid kan alsdan slechts worden uitgesproken indien de onjuistheid van de stelling wordt bewezen.".
4.2. Blijkens het daaromtrent in 3.4 vermelde heeft belanghebbende gesteld dat het aan een vertraging bij de postbezorging door de PTT is te wijten dat zijn beroepschrift eerst op 22 mei 1998 bij het Hof is binnengekomen. De onjuistheid van die stelling kan, na een tijdsverloop van meer dan twee jaren, niet meer worden bewezen. Nu in de naheffingsaanslag een verhoging is begrepen, kan, gelet voormeld arrest van de Hoge Raad, de niet-ontvankelijkheid van belanghebbendes beroep niet worden uitgesproken. Het verzetschrift van belanghebbende is derhalve gegrond.
5. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. De beslissing
Het Hof verklaart het verzet van belanghebbende gegrond en bepaalt dat het beroep van belanghebbende alsnog in behandeling wordt genomen.
Aldus vastgesteld op 10 juli 2000 door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, waarnemend-griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschift aan partijen verzonden op: 10 juli 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Als u bezwaren hebt tegen deze voorzittersbeschikking kunt u binnen zes weken na de verzenddatum van deze beschikking een verzetschrift indienen bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch). Daarbij kunt u vragen op het verzet te worden gehoord.
Een kopie van deze beschikking moet bij het verzetschrift worden overgelegd. Het verzetschrift moet zijn ondertekend en ten minste bevatten:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. de vermelding van de voorzittersbeschikking waartegen het verzet is gericht;
d. de gronden van het verzet, waarbij de bezwaren tegen de
voorzittersbeschikking duidelijk zijn omschreven.
Bij de behandeling van het verzet beoordeelt het gerechtshof uitsluitend of verdere behandeling van het beroep nodig is