ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6581

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/03175
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.M. Bongaarts
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrekbaarheid van beroepskosten in het kader van de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 juni 2000 uitspraak gedaan in het beroep van mevrouw F te V tegen de uitspraak van de Inspecteur van de rijksbelastingdienst. De eerste mondelinge behandeling vond plaats op 26 april 2000, gevolgd door een tweede behandeling op 14 juni 2000. Tijdens deze zittingen zijn zowel de gemachtigde van belanghebbende, mr. ing. B te V, als de Inspecteur, vertegenwoordigd door de heer N en bijgestaan door de heer M, gehoord. Het Hof heeft de bestreden uitspraak van de Inspecteur bevestigd, waarbij het de stellingen van belanghebbende over de aftrekbaarheid van een bedrag van fl. 15.023,-- als beroepskosten heeft verworpen.

Het Hof overwoog dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdens een telefonische conversatie met de heer M in februari 1997 alle relevante informatie heeft verstrekt. Belanghebbende had verklaard dat de gevraagde schadeloosstelling verband hield met een blijvend verlies aan arbeidsvermogen, maar het Hof oordeelde dat de kosten die zij in aftrek wilde brengen, niet voldaan waren in het jaar 1996. Bovendien werd opgemerkt dat de voorlopige aanslag geen in rechte te beschermen vertrouwen wekt zonder bijkomende feiten of omstandigheden die dat vertrouwen rechtvaardigen.

De uitspraak benadrukt dat de Inspecteur geen onjuiste inlichtingen heeft verstrekt en dat de aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag niet kan worden gezien als een bevestiging van haar recht op aftrek. Het Hof concludeerde dat belanghebbende geen recht had op de gevraagde aftrek, omdat de kosten niet voldaan waren en er geen rechtens te honoreren toezegging was gedaan door de Inspecteur. De proceskosten werden niet toegewezen, en belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken na de uitspraak een schriftelijke vervangingsverzoek in te dienen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 98/3175
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, inzake het beroep van mevrouw F te V tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid particulieren te H van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
DE MONDELINGE BEHANDELING
De eerste mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 26 april 2000, gehouden te Maastricht. Aldaar zijn verschenen en gehoord mr. ing. B te V, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur de heer N. Aan het einde van die mondelinge behandeling heeft het Hof de zaak aangehouden.
De tweede mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 14 juni 2000, gehouden te Maastricht. Aldaar zijn verschenen en gehoord mr. ing. B voornoemd, als gemachtigde van belanghebbende, alsmede namens de Inspecteur de heer N voornoemd, bijgestaan door de heer M.
DE BESLISSING:
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
DE GRONDEN:
1. Ter zitting van 14 juni 2000 heeft de Inspecteur zijn verweer dat de litigieuze som van fl. 15.023,--, door belanghebbende als beroepskosten in aftrek gebracht, niet dan wel niet in 1996 is betaald, ingetrokken. Ter voormelde zitting heeft belanghebbende, die in haar pleitnota voor de zitting van 26 april 2000 heeft vermeld niet te betwisten "dat de grond van de schadeloosstelling gelegen is in haar invaliditeit", haar stelling dat de met voormelde som gemoeide bedragen aftrekbare kosten vormen, ingetrokken. In dit verband merkt het Hof nog op dat belanghebbende ter zitting van 14 juni 2000 heeft verklaard dat die invaliditeit leidde tot een "blijvend verlies aan arbeidsvermogen".
2. Belanghebbende, op wie in deze de bewijslast rust, heeft tegenover de betwisting daarvan door de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat zij tijdens het telefonische gesprek eind februari 1997 met de heer M alle relevante informatie heeft verstrekt, met name dat het haar bij de gevraagde schadeloosstelling ging om een eenmalige vergoeding wegens "blijvend verlies aan arbeidsvermogen". Het Hof neemt hierbij in aanmerking dat de heer M ter zitting van 14 juni 2000 heeft verklaard dat hij al meer dan 25 jaar belast is met het regelen van aanslagen, dat hij zich het gesprek van eind februari 1997 met belanghebbende en haar gemachtigde voornoemd niet precies meer kan herinneren maar dat hij tijdens dat gesprek wel "de vork voor ogen heeft gehad", dat wil zeggen dat kosten gemaakt tot behoud van inkomsten of ter verkrijging van vervangende inkomsten wel tot een aftrek leiden, terwijl dit bij kosten gemaakt ter verkrijging van een schadeloosstelling wegens "blijvend verlies aan arbeidsvermogen" niet het geval is. Het Hof heeft geen reden aan deze verklaringen van de heer M ter zitting van 14 juni 2000 te twijfelen.
3. Het in 2 vermelde verhindert dat tijdens het telefonische gesprek, eind februari 1997, sprake was van een rechtens te honoreren toezegging van de heer M dat hij het litigieuze bedrag in aftrek zou toelaten.
4. Het in 2 vermelde verhindert tevens dat tijdens bedoeld gesprek, op het punt van de aftrek van kosten als de onderwerpelijke, sprake was van rechtens te honoreren, onjuiste inlichtingen van de heer M. Bovendien had belanghebbende de in aftrek geclaimde kosten toen al gemaakt.
5. Belanghebbende heeft zich, voor zover hier van belang, voorts beroepen op opgewekt vertrouwen, veroorzaakt door de aan belanghebbende voor het jaar 1996 opgelegde voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (dagtekening 10 mei 1997), vóór de met dagtekening 11 februari 1998 opgelegde definitieve aanslag. Een voorlopige aanslag wekt op zichzelf geen in rechte te beschermen vertrouwen. Daarvoor is nodig dat sprake is van feiten en/of omstandigheden die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat de voorlopige aanslag op het betreffende punt berustte op een bewuste standpuntbepaling door de Inspecteur. Feiten en/of omstandigheden als evenbedoeld zijn evenwel niet aannemelijk geworden. In dit verband merkt het Hof op dat het achterwege blijven van een reactie van de Inspecteur op de toelichting van belanghebbende bij haar aangiftebiljet (bijlage 1 van het aangiftebiljet) niet geldt als een omstandigheid als evenbedoeld.
6. Belanghebbende heeft zich voorts beroepen op de brief d.d. 29 oktober 1997 van de Inspecteur aan belanghebbende. In die brief is, voor zover van belang, het volgende vermeld.
"Mocht het antwoord van de verzekeringsmaatschappij zwart op wit luiden dat te zijner tijd sprake is van te belasten inkomsten dan zal ik de kosten van de door u berekende 80% in mindering laten komen op het inkomen".
Die brief heeft niet ten gevolge dat belanghebbende ter zake van de litigieuze som van fl. 15.023,-- recht heeft op een aftrek als beroepskosten. Aan de aan die aftrek gestelde voorwaarde is immers niet voldaan.
7. Gelet op het vorenstaande heeft belanghebbende ter zake van de litigieuze som van fl. 15.023,-- geen recht op een aftrek als beroepskosten, naar zijn aard niet omdat het belanghebbende bij de verlangde schadeloosstelling ging om een vergoeding wegens "het blijvende verlies aan arbeidsvermogen" en voorts niet omdat de Inspecteur ter zake bij belanghebbende geen in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt. In het midden kan blijven het antwoord op de vraag of en in hoeverre de clausule in de vaststellingsovereenkomst dat fl. 35.000,-- is verstrekt "als vergoeding van immateriële schade, gemaakte en te maken kosten", verhindert dat ter zake van de litigieuze som van fl. 15.023,-- sprake is van op belanghebbende drukkende kosten.
Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 28 juni 2000 door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis,
waarnemend griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 10 juli 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ¦ 150,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ¦ 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.