ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6623

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/00380
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, stond de vraag centraal of de invorderingsvrijstelling zoals bedoeld in artikel 65 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van toepassing was op een bedrag van fl. 4.500,= dat belanghebbende had ontvangen van A B.V. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 juni 2000, waarbij de Inspecteur vertegenwoordigd was door de heer mr. P. Belanghebbende, mevrouw L, was niet ter zitting verschenen, maar had haar standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt. Het Hof diende te beoordelen of het ontvangen bedrag als inkomsten uit dienstbetrekking moest worden aangemerkt. Belanghebbende stelde dat dit bedrag niet als loon uit dienstbetrekking kon worden beschouwd, terwijl de Inspecteur van mening was dat dit wel het geval was.

Het Hof concludeerde dat de invorderingsvrijstelling van toepassing was indien het bedrag van fl. 4.500,= geen loon uit dienstbetrekking vormde. Het Hof overwoog dat belanghebbende, die in dienstbetrekking was bij A B.V., werkzaamheden verrichtte die ook administratieve taken omvatten. De feiten wezen erop dat A B.V. dezelfde rechtspersoon was als Taxibedrijf L B.V., waar belanghebbende eerder in dienst was. Het Hof oordeelde dat belanghebbende na de naamswijziging van de vennootschap haar werkzaamheden in dienstbetrekking had voortgezet. Aangezien belanghebbende de bewijslast droeg om aan te tonen dat de vrijstelling van toepassing was, en zij hierin niet slaagde, bevestigde het Hof de uitspraak van de Inspecteur.

De uitspraak werd op 12 juli 2000 gedaan, waarbij het Hof de bestreden uitspraak bevestigde. Het griffierecht voor belanghebbende en het bestuursorgaan was vastgesteld op fl. 150,=. De uitspraak werd op 14 juli 2000 aan de partijen verzonden, met de mogelijkheid om binnen vier weken een schriftelijk verzoek in te dienen voor vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 98/00380
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw L te L tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid ondernemingen te T van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op haar bezwaarschrift betreffende haar aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen voor het jaar 1995.
1. De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer ter zitting van het Hof van 28 juni 2000 te 's-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord de heer mr. P, namens de Inspecteur, terwijl de gemachtigde van belanghebbende bij fax van 26 juni 2000, naar het Hof verstaat, heeft bericht dat noch hij noch belanghebbende ter zitting zal verschijnen daar het standpunt van belanghebbende, gelet op de inhoud van de conclusie van repliek, geen nadere mondelinge toelichting meer behoeft.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 12 juli 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
2. De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak
3. De gronden
3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de invorderingsvrijstelling als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1995; hierna: de Wet) van toepassing is. Dit geschil is terug te voeren op het antwoord op de vraag of het bedrag van fl. 4.500,=, dat belanghebbende in het onderhavige jaar heeft ontvangen van A B.V., als inkomsten uit dienstbetrekking moet worden aangemerkt. Belanghebbende meent dat genoemde inkomsten niet als inkomsten uit dienstbetrekking kunnen worden aangemerkt; de Inspecteur is daarentegen van mening dat bedoelde inkomsten wel inkomsten uit dienstbetrekking vormen.
Naar het Hof begrijpt is niet in geschil dat de invorderingsvrijstelling van toepassing is indien het hiervoor genoemde bedrag van fl. 4.500,= geen loon uit dienstbetrekking vormt.
3.2. Per 1 januari 1990 heeft belanghebbendes echtgenoot zijn tot dan toe in de vorm van een eenmanszaak gedreven taxibedrijf voortgezet in de vorm van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid onder de naam Taxibedrijf L B.V. Belanghebbendes echtgenoot was van deze vennootschap directeur en enig aandeelhouder. Belanghebbende was bij deze vennootschap in privaatrechtelijke dienstbetrekking. Zij verrichtte in deze dienstbetrekking werkzaamheden als taxichauffeur. Gelet op hetgeen de Inspecteur in zijn conclusie van dupliek gemotiveerd en door belanghebbende onweersproken heeft gesteld, acht het Hof het aannemelijk dat de door belanghebbende in dienstbetrekking verrichte activiteiten mede werkzaamheden van administratieve aard omvatten.
3.3. Op 1 april 1994 is de naam van de onder 3.2 genoemde vennootschap gewijzigd in A B.V. De vergunning voor het taxibedrijf en één auto zijn toen verkocht aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Taxibedrijf L B.V.. De activiteiten van A B.V. bestaan sinds genoemde datum uit het beleggen en beheren van vermogen in het kader van beheer van een pensioenverplichting en een stamrechtverplichting. De aandelen van A B.V. zijn alle in handen van haar directeur, de echtgenoot van belanghebbende.
3.4. Belanghebbende verrichtte in het onderhavige jaar werkzaamheden van diverse aard voor A B.V., waaronder boekhoudkundige en administratieve werkzaamheden. Zij ontving in dat jaar van A B.V. een bedrag van fl. 4.500,=. Belanghebbende heeft dit bedrag in haar aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het onderhavige jaar aangegeven als loon uit dienstbetrekking.
3.5. Zoals blijkt uit de genoemde, in kopie tot de stukken behorende aangifte, waarop in het vak "Ruimte voor stempel belastingconsulent" is ingevuld "D Accountants", is de aangifte tot stand gekomen onder begeleiding van dit kantoor.
Bij het samenstellen van de jaarstukken gaat de accountant van A B.V. nog na of de administratie juist is gevoerd.
3.6. Aan de in het vorenstaande geschetste feiten en omstandigheden dat:
A B.V. ondanks de wijziging van activiteiten, de facto dezelfde rechtspersoon is als Taxibedrijf L B.V., nu ter gelegenheid van de naamswijziging geen verandering is gekomen in de aandelenverhouding of de directievoering;
belanghebbende tot de datum 1 april 1994, waarop de rechtspersoon Taxibedrijf L B.V. van naam veranderde in A B.V. en andere activiteiten ging ontwikkelen, bij eerstgenoemde vennootschap in dienstbetrekking was, terwijl haar echtgenoot als enig aandeelhouder/directeur de volledige macht over deze rechtspersoon had en heeft;
zonder nadere motivering niet duidelijk is dat belanghebbende tengevolge van de naamswijziging van de vennootschap bij welke zij in dienstbetrekking was, haar -naar het Hof wil aannemen grotendeels gewijzigde- werkzaamheden, na 31 maart 1994 niet meer in dienstbetrekking verrichtte, terwijl haar echtgenoot de volledige macht over de vennootschap heeft behouden;
de kennis en de deskundigheid van het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende aan belanghebbende moeten worden toegerekend, nu het doen van de aangifte onder begeleiding van dat kantoor heeft plaatsgevonden, waarbij het bedrag van fl. 4.500,= in genoemde aangifte in aanmerking is genomen als behorende tot het loon;
bij het vaststellen van de jaarstukken de accountant nog nagaat of de administratie juist gevoerd wordt, waaruit is af te leiden dat belanghebbende de door de accountant namens A B.V. gegeven aanwijzingen toch zal moeten opvolgen,
tezamen en in onderling verband beschouwd, ontleent het Hof het vermoeden dat belanghebbende na 31 maart 1994 en derhalve ook gedurende het onderhavige jaar haar werkzaamheden bij A B.V. in dienstbetrekking verrichtte. Belanghebbende op wie ten deze de bewijslast rust, nu zij zich beroept op toepassing van een vrijstelling ingevolge waarvan zij geen belasting verschuldigd is, heeft dit vermoeden niet ontzenuwd.
3.7. Nu voor het indienen van een vertoogschrift geen wettelijke termijn van acht weken na ontvangst van het afschrift van het beroepschrift bestaat, treft belanghebbendes meer subsidiaire stelling, zoals in zijn conclusie van repliek verwoord, geen doel.
3.8. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
3.9. Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld te 's-Hertogenbosch op 12 juli 2000 door M.E. van Hilten , lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend griffier, en op die datum in het openbaar uitgesproken.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 14 juli 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.