ECLI:NL:GHSHE:2000:AA6626

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/04190
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag accijns door V.O.F. Wijnimport Q te V

Op 12 juli 2000 heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de zaak van V.O.F. Wijnimport Q te V tegen de rijksbelastingdienst, vertegenwoordigd door de Inspecteur. De zaak betreft een beroep tegen een naheffingsaanslag in de accijns voor het tijdvak van 1 april 1997 tot en met 31 december 1997. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 juni 2000, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de Inspecteur aanwezig waren.

De Inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd na een controle van de voorraad accijnsproducten van belanghebbende. Tijdens deze controle bleek dat de werkelijke voorraad accijnsproducten per 31 december 1997 372,97 liter lager was dan de administratieve voorraad. Belanghebbende betwistte de juistheid van deze vaststelling, maar het Hof oordeelde dat zij niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de geconstateerde minderbevinding onjuist was.

Het Hof bevestigde de bestreden uitspraak van de Inspecteur en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Tevens werd er geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken een schriftelijke uitspraak aan te vragen.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 98/04190
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de vennootschap onder firma V.O.F. Wijnimport Q te V tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid douane district R van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar voor het tijdvak 1 april 1997 tot en met 31 december 1997 opgelegde naheffingsaanslag in de accijns, nr. 00000.00.00.0000.
1. De mondelinge behandeling
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 28 juni 2000 te 's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer Ir. S als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw dr. C, bijgestaan door de heer S, beiden verbonden aan vorengenoemde eenheid van de rijksbelastingdienst.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 12 juli 2000, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
2. De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
3. De gronden
3.1. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd uitdrukkelijk verklaard dat bij haar van meet af aan geen enkele twijfel bestond dat het tijdvak waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft, het tijdvak 1 april 1997 tot en met 31 december 1997 is.
3.2. Belanghebbende houdt zich bezig met de import van en groothandel in wijnen, tussenproducten en overige alcoholhoudende producten. In verband daarmee is haar door de douane district V op 21 januari 1994, onder nummer 000/X000, met ingang van 1 januari 1994 een vergunning voor een accijnsgoederenplaats (hierna: AGP) verleend.
3.3. In het kader van een administratieve controle naar de volledigheid van de ingevolge de AGP-vergunning ingediende maandaangiften, is de voorraad van belanghebbende opgenomen en is de beginvoorraad per 1 april 1997 per categorie accijnsgoed vastgesteld. Ten behoeve van de vaststelling van de goederenbeweging gedurende de periode van 1 april tot 1 oktober 1997, hebben ambtenaren van de douane post H de voorraad wederom gepeild in het kader van de controle van de maandaangiften accijns. Blijkens de in kopie tot de stukken behorende brief van de Inspecteur van 22 januari 1998 was de toen gepeilde voorraad overige alcoholhoudende producten à 100% (hierna: de accijnsproducten) 246,74 liter lager dan de administratieve voorraad per 1 oktober 1997.
3.4. Met het oog op de door belanghebbende geplande inventarisatie van de voorraad per 31 december 1997, heeft de Inspecteur in overleg met belanghebbende besloten de controleperiode te verlengen tot en met 31 december 1997.
3.5. Bij de vorenbedoelde inventarisatie van de voorraad per 31 december 1997 door belanghebbende, heeft zij geconstateerd dat de aanwezige voorraad accijnsproducten per die datum 372,97 liter lager was dan de voorraad die er volgens de administratie zou moeten zijn. De Inspecteur heeft ter zake van dit vermis op de voet van artikel 88, eerste lid, van de Wet op de Accijns (hierna: de Wet) accijns nageheven.
3.6. Bij de voorraadinventarisatie die zij per 30 juni 1998 heeft uitgevoerd, heeft belanghebbende vastgesteld dat de werkelijke voorraad accijnsproducten 76,66 liter minder was dan de voorraad volgens de administratie.
3.7. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, op wie te dezen de bewijslast rust, niet aangetoond dat de bij de door haar verrichte voorraadinventarisatie per 31 december 1997 geconstateerde minderbevinding ter grootte van 372,97 liter onjuist is. Daartoe is met name niet voldoende dat bij de peiling van de voorraad accijnsproducten per 30 juni 1998 een minderbevinding van slechts 76,66 liter werd vastgesteld, evenmin als de verklaring van belanghebbende ter zitting dat zij bij de peiling per 31 december 1997 vermoedelijk vergeten is een pallet rum van ca. 300 liter mee te tellen. Het Hof neemt bij dit oordeel tevens in aanmerking dat blijkens de onder 3.4 vermelde brief van de Inspecteur - de inhoud waarvan door belanghebbende niet is bestreden - bij de door de hem per 1 oktober uitgevoerde opname van de fysieke voorraad accijnsproducten een (negatief) verschil van 246, 74 liter ten opzichte van de administratieve voorraad is vastgesteld.
3.8. Gelet op het vorenstaande heeft de Inspecteur terecht het geconstateerde vermis aan accijnsproducten ter grootte van 372,97 liter aangemerkt als op de voet van artikel 88, eerste lid, van de Wet te zijn uitgeslagen uit belanghebbendes AGP.
3.9. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
3.10. Gelet op al het vorenstaande moet worden beslist als eerder vermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 12 juli 2000 door M.E. van Hilten, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op:14 juli 2000
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende ƒ 150,=.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van ƒ 150,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.