ECLI:NL:GHSHE:2000:AA7831

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG C0000092
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B. Bod
  • Huijbers-Koopman
  • Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van de voormalige echtelijke woning en hypotheekschuld na overlijden ex-echtgenoot

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 19 oktober 2000, betreft het een hoger beroep van de vrouw (appellante) tegen een vonnis van de president van de rechtbank te K, dat op 16 december 1999 in kort geding werd gewezen. De vrouw had in eerste aanleg een vordering ingesteld om de erfgenamen van haar overleden ex-echtgenoot N te verplichten mee te werken aan de taxatie van de voormalige echtelijke woning aan de M-straat te K. De erfgenamen, die in incidenteel appel zijn, hebben de vordering van de vrouw bestreden en zelf een grief ingediend, waarin zij stellen dat de president een taxateur had moeten benoemen.

De vrouw stelde dat er in juni 1999 overeenstemming was bereikt over de toedeling van de woning en de hypotheekschuld, maar het hof oordeelde dat niet was aangetoond dat er ook overeenstemming was bereikt over de verdeling van de hypotheekschuld. De vrouw had aanvankelijk een andere opvatting over de verdeling van de hypotheekschuld dan de man, en het hof concludeerde dat de president de vordering van de vrouw terecht had afgewezen. De vrouw bood in hoger beroep aan om een bedrag aan de erfgenamen te betalen, maar het hof oordeelde dat dit aanbod niet meer tot een overeenkomst kon leiden.

Het hof oordeelde verder dat de erfgenamen niet voldoende spoedeisend belang hadden aangetoond voor hun verzoek om taxatie van de woning door een onafhankelijk deskundige. Het hof wees de vordering van de erfgenamen af en bekrachtigde het vonnis van de president. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen, waarbij de vrouw werd veroordeeld in de kosten van het principaal appel en de erfgenamen in de kosten van het incidenteel appel.

Uitspraak

Type: T.B./MB
Rolnr. KG C0000092
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE ’S-HERTOGENBOSCH,
Vierde Kamer, van 19 oktober 2000,
gewezen in de zaak van:
A,
wonende te K,
appellante in principaal appel bij exploot van dagvaarding d.d. 29 december 1999,
geïntimeerde in incidenteel appel,
procureur: mr. P.A.M. Gruijthuijsen;
tegen:
1. B,
wonende te L,
2. C,
wonende te K,
3. D,
wonende te K,
geïntimeerden in principaal appel bij gemeld exploot,
appellanten in incidenteel appel,
procureur: mr. G.P.M. Sanders,
op het hoger beroep tegen het door de president van de rechtbank te K in conventie en reconventie gewezen vonnis in kort geding d.d. 16 december 1999 tussen principaal appellante - de vrouw - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerden - de erfgenamen - als eisers in conventie, verweerders in reconventie.
1. Het geding in eerste aanleg (rolnr. 78752/KG ZA 99-642)
Het hof verwijst dienaangaande naar voormeld vonnis waarvan de inhoud aan partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft de vrouw tegen het in reconventie gewezen vonnis drie grieven aangevoerd en vervolgens geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot toewijzing van haar eis in reconventie.
Bij memorie van antwoord hebben de erfgenamen de grieven bestreden.
Voorts hebben de erfgenamen tegen het in conventie gewezen vonnis incidenteel appel ingesteld, daarin een grief aangevoerd, geconcludeerd dat vonnis te vernietigen en gevorderd te bepalen dat de voormalige echtelijke woning aan de M-straat te K wordt getaxeerd door een onafhankelijk deskundige.
De vrouw heeft in incidenteel appel de grief van de erfgenamen bestreden, waarna partijen over en weer nog een akte hebben genomen.
Partijen hebben vervolgens de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd. In het dossier van de vrouw ontbreekt de pleitnota van de advocaat van de erfgenamen.
3. De gronden van het hoger beroep
In principaal appel:
De grieven van de vrouw komen er op neer dat de president de vordering in reconventie ten onrechte heeft afgewezen.
In incidenteel appel:
De grief van de erfgenamen komt erop neer dat de president een taxateur had moeten benoemen (zie MvA, tevens incidenteel appel punt 13).
4. De beoordeling
In principaal en incidenteel appel:
in conventie en in reconventie:
4.1. Voor wat betreft de tussen partijen vaststaande feiten verwijst het hof naar punt 3.2. van het beroepen vonnis.
4.2. In hoger beroep heeft de vrouw haar eis in reconventie in die zin anders geformuleerd dat zij het bedrag dat zij aanbiedt te betalen aan de erfgenamen in het kader van de toedeling aan haar van het pand M-straat te K, heeft gesplitst in een primair aanbod en een subsidiair aanbod. Voorzover de vrouw echter iets van de erfgenamen eist, is haar vordering in reconventie hetzelfde gebleven, nl. een bevel tot verschijnen bij notaris X te K tot het verlijden van bedoelde akte van toedeling, zulks op straffe van een dwangsom.
4.3. De vrouw stelt dat begin juni 1999 tussen haar en haar op 30 september 1999 overleden ex-echtgenoot N
- de man - overeenstemming is bereikt over de toedeling aan haar van de voormalige echtelijke woning M-straat te K inclusief de hypotheekschuld (CvA in conventie, tevens eis in reconventie pag. 3 Ad a.).
4.4. Niet gesteld of gebleken is echter dat begin
juni 1999 tussen de vrouw en de man ook de verdeling van de hypotheekschuld aan de orde is geweest en dat daarover overeenstemming is bereikt.
4.4.1. Ook niet gesteld of gebleken is dat partijen er begin juni 1999 impliciet vanuit zijn gegaan dat de hypotheekschuld naar dezelfde maatstaf zou worden verdeeld als de waarde van de woning, te weten 7/16 ten laste van de man en 9/16 ten laste van de vrouw, en dat de verdeling overeenkomstig die maatstaf zou worden afgewikkeld.
4.4.2. Integendeel, gebleken is dat slechts de man daarvan is uitgegaan, terwijl de vrouw ervan uitging en er nog steeds vanuit gaat (zie MvG punt 14) dat die hypotheekschuld op fifty-fifty-basis wordt (moet worden) verdeeld. Het hof verwijst dienaangaande naar de brief d.d. 9 augustus 1999 punt 2 van Mr. Y.
4.4.3. Derhalve heeft de president de vordering van de vrouw terecht afgewezen.
4.5. De vrouw heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en thans in hoger beroep te kennen gegeven alsnog accoord te gaan met een verdeling van de hypotheekschuld overeenkomstig de maatstaf 7/16 ten laste van de man en 9/16 ten laste van de vrouw en biedt subsidiair aan een bedrag van f 83.912,50 aan de erfgenamen te betalen.
4.5.1. Terecht heeft de president geoordeeld dat de vrouw met deze accoordverklaring thans geen overeenkomst tot verdeling meer tot stand kan brengen. Het aanbod van de man om zowel de waarde van de woning als de hypotheekschuld volgens dezelfde maatstaf te verdelen (7/16 - 9/16) was in ieder geval op het tijdstip van de inleidende dagvaarding (2 december 1999) niet meer van kracht. Uit die dagvaarding blijkt immers dat de erfgenamen van de man een verdeling wensen die niet meer gebaseerd is op voormeld aanbod van de man en uitgaat van een gestegen waarde van het pand, zodat de vrouw daaruit kon begrijpen dat dat aanbod van de man was ingetrokken. De erfgenamen van de man hebben in eerste aanleg ook niet alsnog ingestemd met een verdeling zoals die destijds aan de man voor ogen stond en de vrouw thans subsidiair ook voorstaat.
4.5.2. Nu reeds op bovenstaande gronden een overeenkomst tot verdeling op basis van het aanbod van de man niet meer tot stand kan komen, kan in het midden blijven of het aanbod van de man mogelijk al eerder is vervallen vanwege het feit dat een van de voorwaarden die de man daaraan verbond (opdracht aan de notaris tot effectuering van de verdeling terstond na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking) niet is vervuld.
4.6. De grieven van de vrouw falen dus en het vonnis in reconventie moet worden bekrachtigd.
4.7. In eerste aanleg vorderden de erfgenamen, na wijziging van eis, in conventie om de vrouw op straffe van een dwangsom te gebieden mee te werken aan een taxatie van de echtelijke woning (zie punt 2 van het beroepen vonnis).
4.7.1. De president heeft deze vordering afgewezen.
4.8. De erfgenamen stellen in hoger beroep dat de president een taxateur had moeten benoemen (MvA, tevens incidenteel appel punt 13).
4.8.1. De president heeft een dergelijke benoeming reeds daarom terecht achterwege gelaten, omdat zulks niet door de erfgenamen was gevorderd.
4.9. Nu de erfgenamen in hoger beroep vorderen te bepalen dat de voormalige echtelijke woning dient te worden getaxeerd door een onafhankelijk deskundige, houdt dit wederom een wijziging van eis in. Volgens de erfgenamen zal een onafhankelijk deskundige partijen stimuleren om van objectieve waarden uit te gaan.
4.10. Indien partijen niet tot overeenstemming kunnen komen over de waardering van het pand M-straat te K, zal de meest gerede partij kunnen vorderen dat de rechter de wijze van verdeling gelast dan wel de verdeling vaststelt (art. 3: 185 BW). In het kader daarvan kan door de rechter een taxatie door een of meer onafhankelijke deskundigen worden bevolen en heeft een taxatie ook zin, omdat op die basis de verdeling kan worden gelast of vastgesteld.
4.10.1. Nu een vordering als hiervoor bedoeld niet aanhangig is en ook overigens niet is gebleken welk spoedeisend belang de erfgenamen erbij hebben dat het hof bij wege van voorlopige voorziening bepaalt dat vorenbedoeld pand wordt getaxeerd door een onafhankelijk deskundige, wijst het hof die vordering af.
Het hof neemt in dit verband in aanmerking dat het niet de taak van een onafhankelijk deskundige is om partijen te stimuleren om van objectieve waarden uit te gaan. Veeleer is dat de taak van de raadslieden van partijen. Voorzover de erfgenamen stellen dat de vrouw inmiddels bijna een jaar in het pand woont zonder dat zij enige vergoeding wenst te betalen aan de erfgenamen, merkt het hof op dat dit geen grond vormt om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het pand wordt getaxeerd door een onafhankelijk deskundige. Zoals de president terecht overwoog bestaan er op dit moment reeds twee duidelijke indicaties voor de waarde van het pand, te weten een bedrag van f 285.000,-- en een bedrag van f 310.000,--, zodat er voldoende gegevens zijn om vast te stellen wat de vruchten en andere voordelen zijn die het pand oplevert en waarin overeenkomstig art. 3: 172 BW de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen delen.
4.11. De grief van de erfgenamen faalt dus en hun gewijzigde eis in conventie moet worden afgewezen.
4.12. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt de vrouw veroordeeld in de kosten van het principaal appel en worden de erfgenamen veroordeeld in de kosten van het incidenteel appel.
5. De uitspraak
Het hof:
in principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt het in conventie en in reconventie gewezen vonnis d.d. 16 december 1999, waarvan beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het principaal hoger beroep aan de zijde van de erfgenamen gevallen en tot op heden begroot op f 1.795,-- wegens griffierecht en f 1.700,-- wegens salaris van de procureur;
veroordeelt de erfgenamen in de kosten van het incidenteel hoger beroep aan de zijde van de vrouw gevallen en tot op heden begroot op f 1.275,-- wegens salaris van de procureur.
Aldus gewezen door de mrs. Bod, Huijbers-Koopman
en Kranenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 19 oktober 2000.