ECLI:NL:GHSHE:2000:AA8287
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- Bod
- Huijbers-Koopman
- Kranenburg
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake het gebruik van de echtelijke woning en inboedelgoederen na scheiding
In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 26 oktober 2000, betreft het een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch van 28 maart 2000. De man, appellant, had in eerste aanleg verzocht om de vordering van de vrouw, geïntimeerde, af te wijzen. De vrouw had in haar vordering gesteld dat zij recht had op het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en de bijbehorende inboedelgoederen, zoals bepaald in een eerdere beschikking van de rechtbank. Het hof oordeelde dat de vrouw inderdaad recht had op het gebruik van de woning en de inboedel, ongeacht de aanwezigheid van inboedelgoederen van de nieuwe vriend van de vrouw. Het hof stelde vast dat de vrouw een spoedeisend belang had bij haar vordering, en dat de man in gebreke bleef om aan de vordering te voldoen. De president had terecht een dwangsom opgelegd aan de man, die weigerde de vordering van de vrouw na te komen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de man in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van het recht van de vrouw op het gebruik van de woning en de inboedel, en de verplichting van de man om hieraan te voldoen.