ECLI:NL:GHSHE:2000:AA9019

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C9900242
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Kok
  • A. de Groot-Van Dijken
  • J. van Griensven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aansprakelijkheid gemeente Kerkade voor schade door niet-nakoming overeenkomst

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2000, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank te Maastricht. [Appellant] had een perceel grond gekocht van de [Stichting] met de intentie om daarop woningen te realiseren. Echter, de vigerende bestemming stond dit niet toe. Ondanks toezeggingen van ambtenaren van de gemeente Kerkade om medewerking te verlenen aan een bouwvergunning, werd de verleende vergunning uiteindelijk vernietigd na bezwaar van derden. Hierdoor weigerde [appellant] de levering van het perceel, wat leidde tot een buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst door de [Stichting] en een vordering tot betaling van een boete van f. 10.000,--. De rechtbank had [appellant] veroordeeld tot betaling van deze boete, maar oordeelde dat de gemeente Kerkade niet hoefde te vrijwaren. [Appellant] ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

In het hoger beroep heeft het hof de grieven van [appellant] verworpen. Het hof oordeelde dat de schade van [appellant] voortvloeiend uit zijn wanprestatie jegens de [Stichting] niet aan de gemeente kan worden toegerekend. De gemeente had geen verdergaande toezeggingen gedaan dan medewerking aan de vergunningprocedure, en er was geen causaal verband tussen de vermeende toezeggingen van de gemeente en de schade die [appellant] had geleden. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

typ. G/JZ
rolnr. C9900242/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE `S-HERTOGENBOSCH,
eerste kamer, van 5 december 2000,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant in vrijwaring,
procureur: mr. R.J.H. van den Dungen,
t e g e n :
DE GEMEENTE KERKRADE,
zetelende te Kerkrade,
geïntimeerde in vrijwaring,
procureur: mr. N.J.W.M. de Leeuw,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 februari 1999 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank te Maastricht, op 12 november 1998 tussen appellant, [appellant], als eiser in vrijwaring en geïntimeerde, de gemeente, als gedaagde in vrijwaring gewezen onder nummer 27058 van de rol van 1996.
1. De procedure in eerste aanleg
Hiervoor verwijst het hof naar het bestreden vonnis en naar het tussenvonnis van 30 oktober 1997.
2. De procedure in hoger beroep.
Bij memorie van grieven heeft [appellant], onder overlegging van producties, een grief tegen het bestreden vonnis aange-voerd en geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van zijn vordering te vermeerde-ren met wettelijke rente en met veroordeling van de gemeen-te in de kosten van de beide instanties.
Bij memorie van antwoord heeft de gemeente, eveneens onder overlegging van producties, de grieven bestreden en heeft geconcludeerd het bestreden vonnis te bekrachti-gen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd voor arrest.
3. De gronden van het hoger beroep
De grief komt hierop neer, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, dat de schade van [appellant] niet in zodanig verband staat met de verwijten die [appellant] aan de gemeente maakt, dat deze schade voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komt.
4. De beoordeling
4.1. Uit de door de gemeente overgelegde producties blijkt, dat de gemeente rechtsgeldig heeft besloten verweer te voeren.
4.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
Op 3 februari 1994 koopt [appellant] van de [Stichting] ([STICHTING]) een perceel grond met een [Gebouw] te Kerkrade voor
f. 100.000,--, te leveren uiterlijk 15 mei 1994. Het is zijn bedoeling daarop twee woningen te realiseren, maar de vigerende bestemming staat dat niet toe. De overeenkomst bevat geen ontbindende voorwaarde in verband met de te realiseren bestemming of te verkrijgen bouwvergunning. Wel bevat de overeenkomst een boetebeding ad f. 10.000,-- in geval van niet-nakoming. Voordat [appellant] de overeenkomst tekent, heeft hij contact met ambtenaren van de gemeente, die hem toezeggen medewerking aan een "artikel 19 Wet R.O.-procedure" en aan een bouwvergunning te zullen verlenen. Op 16 maart 1994 dient [appellant] een aanvraag bouwvergunning bij de gemeente in en verzoekt hij vrijstelling ex artikel 19 Wet R.O. Vrijstelling en vergunning worden verleend maar de bouwvergunning wordt uiteindelijk, na bezwaar van derden, vernietigd. [appellant] weigert medewerking aan de levering van het gekochte aan hem, waarna [STICHTING] de overeenkomst buitengerechtelijk ontbindt en de overeenge-ko-men boete opvordert. In de hoofdzaak heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot betaling aan [STICHTING] van de boete, te vermeerderen met rente en (buitengerechtelijke) kosten, welke veroordeling het hof bij arrest van heden heeft bevestigd. De rechtbank heeft geoordeeld, dat de gemeente [appellant] terzake van deze veroordeling niet behoeft te vrijwaren. Tegen dit oordeel is het beroep gericht.
4.3. Ingevolge artikel 6:98 BW komt voor vergoeding slechts in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis, waarop de aansprakelijkheid van, in dit geval de gemeente, berust, dat zij de gemeente, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegere-kend.
4.4. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat, getoetst aan deze maatstaf, de schade van [appellant], voort-vloei-ende uit zijn toerekenbare niet nakomen van de overeenkomst met [STICHTING], niet aan de gemeente kan worden toegerekend. Dat [appellant] het bedrag van het boetebeding, met nevenvorderingen als kosten en rente, verschuldigd is geworden, is het rechtstreekse gevolg van zijn eigen wanprestatie ten opzichte van [STICHTING], de gevolgen waarvan hij niet kan afwentelen op de gemeente. Dat de gemeente mogelijk, in het kader van de vergunningsprocedure, onzorgvuldig zou hebben gehandeld, maakt dit niet anders.
4.5. Niet is gebleken, dat zijdens de gemeente verder-strekkende toezeggingen aan [appellant] zijn gedaan, dan de toezegging tot verlening van medewerking. Voorzover [appellant] heeft bedoeld als nadere grief aan te voeren, dat de gemeente verdergaande toezeggingen heeft gedaan en terzake onzorgvuldig heeft gehandeld, moet ook deze grief stranden alleen al op het ontbreken van het causaal verband als bedoeld in artikel 6:98 BW tussen de beweerde toezegging en het verschuldigd worden van de overeenge-ko-men boete.
4.6. Nu de grief c.q. grieven faalt c.q. falen, dient het bestreden vonnis te worden bevestigd, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de gemeente gevallen.
5. De beslissing
het hof:
bevestigt het vonnis, waarvan beroep, op 12 november 1998 door de rechtbank te Maastricht tussen partijen gewezen;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van de gemeente gevallen en tot op heden begroot op f. 635,-- aan verschotten en f. 1.200,-- aan salaris.
Dit arrest is gewezen door mrs. De Kok, De Groot-Van Dijken en Van Griensven en uitgesproken ter openbare zitting van het hof te `s-Hertogenbosch op 5 december 2000.