4.1. Het gaat in dit geding om het volgende.
a. Op 7 april 1989 hebben [geïntimeerde] en [de BV] een overeen-komst gesloten die strekte tot oprichting van een beslo-ten vennootschap teneinde gezamenlijk door middel van die vennootschap de ontwikkeling en de exploitatie van wo-ningen in het bestemmingsplan [bestemmingsplan] te [plaats] te realiseren.
In art. 29 van die overeenkomst is - onder meer - bepaald dat, indien er sprake mocht zijn van een geschil, dit geschil zal worden voorgelegd aan drie arbiters, waarbij [de BV] en [geïntimeerde] elk een arbiter aanwijzen en deze beide arbiters tezamen een derde arbiter, en voorts dat [de BV] en [geïntimeerde] zich bij de uitspraak van deze arbi-ters zullen neerleggen (productie 1 curator in eerste aanleg).
b. Tussen partijen is een geschil gerezen over de vraag of [de BV] haar verplichtingen uit de overeenkomst is nagekomen.
c. Bij akte van compromis d.d. 27/29 maart 1992 zijn conform voormeld art. 29 drie arbiters benoemd, te weten [arbiter 1], aangewezen door [geïntimeerde], [arbiter 2] (verder: [arbiter 2]), aangewezen door [de BV] en [arbiter 3] als derde arbiter (productie 2 curator in eerste aanleg).
d. [geïntimeerde] heeft in de arbitrageprocedure in conventie gesteld dat [de BV] geen enkele financiële verplichting uit de overeenkomst van 7 april 1989 is nagekomen en de ontbinding van die overeenkomst gevorderd alsmede een verklaring voor recht dat [de BV] schadeplichtig is;
[de BV] heeft in de arbitrageprocedure in reconventie tegenvorderingen ingesteld tegen [geïntimeerde].
e. Op 31 maart 1993 hebben arbiters een tussenvonnis gewezen.
f. Bij akte van cessie, gedateerd 30 juli 1993, heeft [de BV] onder meer haar winstrecht en overige vorderingen op [geïntimeerde] voortvloeiend uit de overeenkomst van 7 april 1989 verkocht en gecedeerd aan [arbiter 2] & Co of nader te noemen meester. [arbiter 2] is aan te merken als bestuurder van [arbiter 2] & Co.
Als koopsom werd overeengekomen een bedrag overeenkomend met hetgeen [arbiter 2] & Co van [de BV] en enkele anderen per 28 februari 1993 te vorderen had dan wel nadien nog te vorderen zou krijgen, zoals vermeld op bijlage 3 bij de cessieakte (prod. 5 MvA).
Op bedoelde bijlage 3 bij de akte van cessie is een
aan-tal reeds gefactureerde vorderingen per 28 februari 1993 opgenomen van [arbiter 2] & Co op [de BV] ad in totaal F 17.747,-. Voorts is op die bijlage vermeld dat de nog in rekening te brengen bedragen te zijner tijd worden gefactureerd en onder de cessieakte ressorteren (productie 2 MvA).
g. [arbiter 2] was voorts enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf] (productie 3 MvA). [bedrijf] heeft sedert begin 1993 diverse geldleningen verstrekt aan - onder meer - [de BV] tot een totaalbedrag van ruim F 450.000,- en uit dien hoofde aanzienlijke bedragen wegens hoofdsom, rente en kosten van deze te vorderen (productie 4 MvA).
h. Bij beschikking van de president van de rechtbank
te Roermond d.d. 14 februari 1996 is de door [geïntimeerde] verzoch--te wraking van arbiter [arbiter 2] gegrond verklaard
op grond van het oordeel dat in casu gerechtvaardigde twijfel bestaat aan de onpartijdigheid of onafhankelijk-heid van [arbiter 2] (productie 6 curator in eerste aanleg).
Bij beschikking van de president van de rechtbank te Roermond d.d. 15 mei 1996 zijn de twee andere arbiters op hun verzoek van de door hen aanvaarde opdracht ontheven.
i. Op 13 november 1997 is [de BV] failliet verklaard met benoeming van Mr. Veldman tot curator.
j. [geïntimeerde] heeft de curator bericht dat het arbitrale beding in de overeenkomst van 7 april 1989 buitenge-rechte--lijk wordt ontbonden wegens ernstige wanprestatie van [de BV] (zie de brieven d.d. 10 december 1999 en
7 april 2000: producties 6 en 7 [geïntimeerde] in eerste aanleg).