ECLI:NL:GHSHE:2000:AA9384

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG C 00/01044/HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • Bod
  • Kranenburg
  • Smeenk-Van der Weijden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake luchtvaartbewegingen en geluidsnormen bij Eindhoven Airport

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, hebben verschillende luchtvaartmaatschappijen en een belangenvereniging (Air Exel c.s.) hoger beroep ingesteld tegen de Staat der Nederlanden en Eindhoven Airport. De kern van het geschil betreft de beperking van het aantal civiele vliegbewegingen op vliegveld Eindhoven tot 18.050 per jaar, zoals vastgelegd in de Luchtvaartwet en eerdere beschikkingen. Air Exel c.s. betogen dat deze beperking onterecht is en dat er meer vliegbewegingen mogelijk moeten zijn, mits de geluidsnormen, zoals de 35 Ke-contour, niet worden overschreden. Tijdens de zitting op 21 december 2000 hebben de partijen hun standpunten toegelicht, waarbij Air Exel c.s. hun gewijzigde vorderingen hebben gepresenteerd. Het hof heeft op 22 december 2000 mondeling uitspraak gedaan en het schriftelijke arrest is op 5 januari 2001 verzonden. Het hof oordeelde dat de ontheffingen die in 1982 zijn verleend, niet in de weg staan aan een overschrijding van het aantal vliegbewegingen, zolang de geluidsnormen worden gerespecteerd. Echter, het hof concludeerde dat de huidige procedures voor het vaststellen van een nieuwe geluidszone en het aantal vliegbewegingen nog niet zijn afgerond, waardoor het niet verantwoord is om de gevraagde voorlopige voorziening toe te staan. De grieven van Air Exel c.s. werden verworpen en de eerdere vonnissen werden bekrachtigd, met een kostenveroordeling voor Air Exel c.s. als in het ongelijk gestelde partij.

Uitspraak

Type: T.B.
Rolnr. KG C 00/01044/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH,
Vierde Kamer, van 22 december 2000,
gewezen in de zaak van:
1. de besloten vennootschap AIR EXEL NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Beek,
2. de besloten vennootschap DENIM AIR B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
3. de vereniging VERENIGING ONDERNEMERSKONTAKT EINDHOVEN AIRPORT,
kantoorhoudend te Eindhoven,
4. de besloten vennootschap RAINBOW FACILITIES B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
5. de besloten vennootschap SOUTHERN CROSS INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
6. de besloten vennootschap PHILIPS INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
7. de besloten vennootschap BUSINESS AVIATION
SERVICES EINDHOVEN B.V., tevens h.o.d.n. BASE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Eindhoven,
appellanten in het principale hoger beroep, geïntimeerden
in de voorwaardelijk incidentele hoger beroepen,
hierna gezamenlijk te noemen: Air Exel c.s.,
procureur mr. J.H.M. Erkens,
tegen:
1. de naamloze vennootschap EINDHOVEN AIRPORT N.V.,
gevestigd te Eindhoven,
geïntimeerde in het principale hoger beroep, appellante in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: Eindhoven Airport,
procureur: mr. J.B. Kin,
2. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Verkeer en Waterstaat),
waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,
3. DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Defensie),
waarvan de zetel is gevestigd te 's-Gravenhage,
geïntimeerden in het principale hoger beroep, appellanten in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
hierna gezamenlijk in enkelvoud te noemen: de staat,
procureur mr. J.E. Lenglet,
en tegen
1.de vereniging BELANGENBEHARTIGING
OMWONENDEN WELSCHAP,
gevestigd te Veldhoven,
2.de stichting STICHTING BRABANTSE
MILIEUFEDERATIE,
gevestigd te Tilburg,
gevoegde partijen aan de zijde van Eindhoven Airport en de staat,
hierna gezamenlijk te noemen: BOW c.s.,
procureur: mr. P.J.A.M. Baudoin,
als vervolg op het arrest van dit hof d.d. 14 december 2000, gewezen in het incident en in de hoofdzaak op het bij exploten van dagvaarding d.d. 24 oktober 2000 ingeleide hoger beroep van de door de president van de rechtbank te 's-Hertogenbosch tussen onder andere Air Exel c.s. als eisers en onder andere Eindhoven Airport en de staat als gedaagden onder nummer 54534/KG ZA 00-524 gewezen von-nissen in kort geding van 22 augustus 2000 en 10 oktober 2000.
5. Het arrest van 14 december 2000
Bij dit arrest heeft het hof BOW c.s. toegelaten zich in het geding tussen Air Exel c.s. enerzijds en Eindhoven Airport en de staat anderzijds te voegen aan de zijde van Eindhoven Airport en de staat en partijen voorts bevolen voort te procederen.
6. Het verdere verloop van het geding
6.1. Air Exel c.s. hebben op 19 december 2000 een memorie van antwoord in de voorwaardelijk incidentele appellen genomen.
6.2. Partijen hebben vervolgens de zaak doen bepleiten ter terechtzitting van dit hof van 21 december 2000.
Tijdens deze terechtzitting hebben BOW c.s. een memorie van antwoord genomen, welke de advocaat van BOW c.s. reeds op voorhand bij brief d.d. 20 december 2000 aan het hof heeft toegezonden alsmede in kopie aan de betrokken overige partijen.
Namens partijen zijn pleidooien gehouden door Mr. H.H.B. Lamers, advocaat van Air Exel c.s., door Mr. J.A.M. van der Velden, advocaat van Eindhoven Airport, door Mr. E.C.M. Schippers, advocaat van de staat en door Mr. A.H.J. van den Biesen, advocaat van BOW c.s.. Mrs. Lamers, Van der Velden en Schippers hebben pleitnotities overgelegd.
De staat en BOW c.s. hebben ten pleidooie producties in het geding gebracht.
6.3. Partijen hebben vervolgens de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
In deze zaak heeft het hof mondeling uitspraak gedaan op 22 december 2000.
Het schriftelijke arrest is aan de procureurs verzonden op 5 januari 2001.
7. De gronden van het hoger beroep
in principaal appel:
Air Exel c.s. hebben één grief aangevoerd tegen het tussenvonnis d.d. 22 augustus 2000 en één grief tegen het eindvonnis d.d. 10 oktober 2000.
Zij hebben overigens hun vordering gewijzigd en beogen het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen met uitzondering van de vaststelling door de president in eerste aanleg dat niet de limiet van 18.050 vliegbewegingen, maar de voorlopige geluidszone van 35Ke als harde norm geldt (appeldagvaarding punt 3).
in voorwaardelijk incidenteel appel:
Indien het tussenvonnis en/of eindvonnis van de president door het hof in principaal appel zou worden vernietigd, hebben zowel Eindhoven Airport als de staat elk afzonderlijk als grief tegen het tussenvonnis d.d. 22 augustus 2000 aangevoerd, dat de president ten onrechte (voorlopig) concludeert dat de Luchtvaartwet geen toereikende juridische basis lijkt te bieden voor de grens van 18.050 civiele vliegbewegingen en dat ook overigens een zodanige grondslag lijkt te ontbreken.
8. De verdere beoordeling
in principaal appel:
8.1. Appellanten sub 1, 2 en 7 zijn luchtvaartmaatschappijen die - onder meer - vluchten uitvoeren van en naar het luchtvaartterrein dat door Eindhoven Airport wordt geëxploiteerd (vliegveld Eindhoven).
Appellante sub 3 is een vereniging die de belangen behartigt van een aantal ondernemingen die zijn gevestigd op het luchthavengebonden bedrijventerrein bij vliegveld Eindhoven.
Appellante sub 4 voert op genoemd vliegveld onderhoud aan vliegtuigen uit, appellante sub 5 voert op genoemd vliegveld ferry- en testvluchten uit en appellante sub 6 voert zakenvluchten uit van en naar genoemd vliegveld.
8.1.1. Eindhoven Airport exploiteert vliegveld Eindhoven. Zij is de rechtsopvolgster van de Stichting Vliegveld Welschap.
8.1.2. BOW behartigt de belangen van omwonenden van vliegveld Eindhoven bij behoud en verbetering van hun leef- en woonklimaat rondom vliegveld Eindhoven (art. 3 statuten: prod. 1 MvA BOW c.s.);
8.1.3. De gevoegde partij sub 2, BMF, behartigt de belangen van de mens bij een duurzame ontwikkeling tussen de mens en zijn omgeving, in het bijzonder met betrekking tot de natuur, het landschap en het milieu in de provincie Noord-Brabant (art. 2 statuten: prod. 2 MvA BOW c.s.).
8.2. BOW en BMF zijn gelet op de door hen overgelegde statuten op de voet van art. 3: 305a BW ontvankelijk in hun verzoek tot toelating als gevoegde partijen. Het hof neemt daarom zijn op voorhand genomen beslissing in het incident op dit punt in het arrest van 14 december 2000 over in de hoofdzaak.
8.3. Air Exel c.s. hebben spoedeisend belang bij hun in hoger beroep gewijzigde vorderingen.
Elk van appellanten is op enigerlei wijze bedrijfsmatig betrokken bij civiele vliegbewegingen op het vliegveld Eindhoven. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat handhaving van het aantal civiele vliegbewegingen op een maximum van 18.050 voor het jaar 2000 elk van appellanten beperkt in haar bedrijfsvoering en dat die beperking in de bedrijfsvoering ook te verwachten is voor 2001.
Het feit dat Air Exel c.s. het aan zichzelf te wijten hebben dat zij, althans sommigen van hen, in de problemen komen wanneer Eindhoven Airport en de staat niet meer dan 18.050 civiele vliegbewegingen toelaten, staat er niet aan in de weg dat Air Exel c.s. een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen.
8.4. Tussen partijen staat het navolgende vast.
8.4.1. Het vliegveld Eindhoven is bij beschikking van 31 mei 1960 aangewezen als militair luchthaventerrein.
8.4.2. In verband met de voorgenomen wijziging van het gebruik van dit luchtvaartterrein bij beschikking van 5 mei 1978 is, in het kader van tegen die beschikking bij de Kroon ingestelde hoger beroepen, bij KB van 6 september 1979 bepaald dat de geluidsbelasting nabij het luchtvaartterrein de grens van 35 Ke, zoals aangeduid op een bij die beschikking behorende kaart, niet mag overschrijden (dit is de zgn. 35 Ke-lijn of 35 Ke-contour). Daartoe werd overwogen dat "de op deze kaart aangegeven 35 Ke-lijn is gebaseerd op een prognose van 4.475 sorties van het militaire en 18.050 bewegingen van het civiele luchtverkeer bij het luchtvaartterrein in 1985" (prod. 1 in prima van de staat en Eindhoven Airport). 4.475 sorties van het militaire luchtverkeer staan voor 8.950 vliegbewegingen.
Een en ander hield verband met het voornemen om op het militaire vliegveld Eindhoven voortaan (structureel) medegebruik door burgerluchtvaart toe te staan.
8.4.3. Bij overeenkomst d.d. 28 augustus 1981 tussen de staat en de Stichting Vliegveld Welschap (prod. 2 van Air Exel c.s. in prima) heeft de staat vervolgens het civiel medegebruik van vliegveld Eindhoven toegestaan met dien verstande dat de burgervliegtuigen door tussenkomst van de stichting het (nieuwe) banenstelsel mogen gebruiken en dat een redelijke ontwikkeling van de burgerluchtvaart dient te worden mogelijk gemaakt binnen de grens van de 35 Ke-contour (art. 4, lid 1), zulks door het creëren van voldoende landingsmogelijkheden voor de zakenluchtvaart en luchtvaartmaatschappijen die door de Stichting Vliegveld Welschap worden aangezocht voor de uitoefening van lijndiensten en ongeregeld luchtvervoer en dat het aantal burgervliegbewegingen het streefgetal van 18.000 kan bereiken (art. 4, lid 2).
8.4.4. Vervolgens heeft de staat bij beschikkingen van 25 oktober 1982 en 4 november 1982, Stcrt 1982, 237 aan de Stichting Vliegveld Welschap en aan gezagvoerders van burgerluchtvaartuigen ontheffingen verleend als bedoeld in art. 31, lid 2 en 34 lid 2 Luchtvaartwet (LVW), teneinde aldus publiekrechtelijk mogelijk te maken dat het militaire vliegveld Eindhoven ook mede voor burgerlijk luchtverkeer kon worden gebruikt (productie 8, bijlage A, Air Exel c.s. in prima). Daarbij is geen grens gesteld aan het aantal civiele vliegbewegingen op jaarbasis.
8.4.5. Om de primair militaire functie te waarborgen is het civiel medegebruik niet gestalte gegeven in de vorm van een aanwijzing als bedoeld in art. 18 van de LVW waarin het vliegveld Eindhoven mede voor het openbaar burgerlijk luchtverkeer werd aangewezen, maar in de vorm van (structurele) ontheffingen als vorenbedoeld.
8.4.6. Bij de aanwijzing en latere wijziging van de aanwijzing van het militaire vliegveld Eindhoven is in het verleden niet de wettelijk verplichte geluidszonering als bedoeld in art. 25a LVW vastgesteld. Intussen is een procedure gestart om te komen tot een nieuwe aanwijzing van het luchtvaartterrein Eindhoven en tot vaststelling van de geluidszonering (zie productie 22 in prima van de staat en Eindhoven Airport: Startnotitie milieu-effectrapportage luchtvaartterrein Eindhoven d.d. september 2000, pag. 7, onder 2.1.3. verder te noemen Startnotitie). Tot op heden wordt bovengenoemde 35 Ke-contour aangehouden als indicatieve geluidszonering en ook Air Exel c.s. conformeren zich daaraan.
8.5. Air Exel c.s. hebben in hoger beroep hun vorderingen gewijzigd.
De primaire vordering strekt er toe dat Eindhoven Airport en de staat ten behoeve van Air Exel c.s. civiel luchtverkeer op vliegveld Eindhoven toelaten boven het aantal van 18.050 vliegbewegingen op jaarbasis, voorzover althans op jaarbasis de zgn. 35 Ke-contour niet wordt overschreden.
De subsidiaire vordering strekt er toe dat Eindhoven Airport en de staat ten behoeve van Air Exel c.s. civiel luchtverkeer toelaten boven het aantal van 18.050 vliegbewegingen, voorzover het aantal civiele vliegbewegingen voor het jaar 2000 zich beperkt tot 22.812 en voor latere jaren tot een nader vast te stellen aantal (zie voor het aantal van 22.812 rov. 2.2. van het vonnis d.d. 10 oktober 2000).
8.5.1. Voorts wordt zowel primair als subsidiair gevorderd dat Eindhoven Airport de Regeling toewijzing niet-handelverkeer Eindhoven Airport d.d. juli 2000 voor het jaar 2000 (productie 4 Air Exel c.s. in prima) buiten toepassing laat voor een ieder die het aangaat.
8.6. Aan deze vorderingen leggen Air Exel c.s. ten grondslag dat het gesloten systeem van de LVW geen wettelijke basis biedt voor de door Eindhoven Airport en de staat gehanteerde grens van 18.050 civiele vliegbewegingen (appeldagvaarding punt 10), dat de enige wettelijke grondslag voor de limitering van het gebruik van de luchthaven de vaststelling van een geluidszone is (appeldagvaarding punt 11), dat in casu de (indicatieve) geluidszone van 35 Ke-contour wordt gehanteerd waaraan Air Exel c.s. zich conformeren, dat binnen deze geluidszone (aanzienlijk) meer civiele vliegbewegingen mogelijk zijn dan 18.050 per jaar, onder meer vanwege het feit dat de civiele vliegtuigen sedert 1979 geluidsarmer zijn geworden, zodat Eindhoven Airport en de staat niet gerechtigd zijn vliegbewegingen boven dat aantal te verbieden of te belemmeren, zolang maar binnen de 35 Ke-contour wordt gebleven.
8.6.1. Voorts heeft Eindhoven Airport een Regeling toewijzing niet-handelverkeer Eindhoven Airport voor het jaar 2000 vastgesteld waarin binnen het totale aantal vliegbewegingen van 18.050 het aantal vliegbewegingen voor niet-handelverkeersvluchten wordt gebonden aan een grens van 2.750 vliegbewegingen. Bij gebreke van een wettelijke basis in de LVW is Eindhoven Airport ook niet gerechtigd deze regeling toe te passen jegens Air Exel c.s. (inl. dagvaarding pag. 12).
8.6.2. Bij brief van 14 juli 2000 is Eindhoven Airport door Mr. Lamers gesommeerd geen beperkingen op te leggen met betrekking tot het aantal uit te voeren vliegbewegingen voorzover die niet gebaseerd zijn op de indicatieve 35 Ke contour en bij brief van 18 juli 2000 is Eindhoven Airport gesommeerd de Regeling toewijzing niet-handelverkeer Eindhoven Airport voor het jaar 2000 buiten toepassing te laten (prod. 5 en 6 Air Exel c.s. in prima)
Aan deze sommaties weigert Eindhoven Airport te voldoen en de staat steunt haar daarin.
8.7. Het hof overweegt voorshands als volgt.
8.8. De ontheffingen zijn in 1982 verleend om uitvoering mogelijk te maken van de overeenkomst van 28 augustus 1981 waarbij de Stichting Vliegveld Welschap en de staat een aantal van 18.000 civiele vliegbewegingen (te bereiken in 1985) voor ogen stond. Door die ontheffingen werd medegebruik van vliegveld Eindhoven door civiel luchtverkeer mogelijk gemaakt binnen de geluidszone van de 35 Ke-lijn die was vastgesteld in bovengenoemd KB van 6 september 1979.
8.8.1. Feitelijk (beleids)uitgangspunt bij de vaststelling van die geluidszone in 1979 zijn geweest de geplande militaire vliegbewegingen en een prognose van 18.050 civiele vliegbewegingen op jaarbasis in 1985. In de berekening is onder andere rekening gehouden met een verdeling van deze civiele vliegbewegingen over verschillende vliegtuigtypes, de verschillende aan- en uitvliegroutes en over verschillende perioden van dag en avond. Het getal 18.050 was dus bij de vastlegging van de geluidszone een geprognosticeerde rekengrootheid op basis waarvan, uitgaande van de toen gebruikte vliegtuigtypes, de geluidsbelasting, veroorzaakt door civiele vliegbewegingen, werd bepaald. Het hof ontleent deze informatie aan een nota van toelichting van de Staatssecretaris van Defensie, overgelegd als prod. 14 Air Exel c.s. in prima pag. 8.
8.9. Nu in de ontheffingsbeschikkingen van 1982 het aantal civiele vliegbewegingen niet is beperkt tot een totaal van 18.050, staan de ontheffingen op zichzelf niet in de weg aan de overschrijding van dat aantal, zolang de 35 Ke-contour maar niet wordt overschreden.
8.9.1. De beschikking van 6 september 1979 staat daar op zichzelf evenmin aan in de weg, nu in die beschikking het aantal civiele vliegbewegingen niet is beperkt tot 18.050 op jaarbasis, zoals de president terecht overwoog (rov. 4.6. vonnis d.d. 22 augustus 2000).
8.10. De volgende omstandigheden doen zich echter voor.
8.10.1. De strekking van de ontheffingen in 1982 is geweest om beperkt civiel medegebruik toe te staan. Feitelijk (beleids)uitgangspunt is daarbij geweest een streefaantal van 18.050 civiele vliegbewegingen in 1985. Dat aantal is nadien ook vermeld in diverse beleidstukken, zoals het Structuurschema Militaire Terreinen van 1985, dat een planologische kernbeslissing vormt als bedoeld in art. 2a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (prod. 5 van de staat en Eindhoven Airport in prima) en in de toelichting op diverse nadere ontheffingsbeschikkingen daterend van 1999 en 2000 (prod. 11, 12 en 13 van de staat en Eindhoven Airport in prima). Dat aantal werd feitelijk beschouwd als het maximum aantal civiele vliegbewegingen op jaarbasis dat in beginsel binnen de 35 Ke-contour was toegestaan. Zie Structuurschema Militaire Terreinen, pag. 249 dat als prod. 3 in prima door de staat en Eindhoven Airport is overgelegd, alsmede het antwoord van de staatssecretaris van Defensie op Kamervraag 7 in het vergaderjaar 1997-1998 (prod. 8 in prima van de staat en Eindhoven Airport).
8.10.2. Uit de uitspraak van de ABRRvS d.d. 9 mei 2000, AB 2000, 255 valt af te leiden dat een (verdere) toename van het aantal van 18.050 civiele vliegbewegingen dat destijds het feitelijk (beleids)uitgangspunt vormde, grond oplevert, althans op kan leveren, om nader onderzoek te verrichten naar wijzigingen van de veiligheids- en luchtverontreinigingssituatie op en rondom vliegveld Eindhoven (rov. 2.11.) en te bezien of het verlenen van ontheffing krachtens art. 33 van de LVW nog steeds de aangewezen weg is om civiel medegebruik van het militaire luchtvaartterrein toe te staan (rov. 2.8.).
8.10.3. Het Ministerie van Defensie is voornemens een geluidszone vast te stellen rondom vliegveld Eindhoven via het doorlopen van de aanwijzings- en geluidszoneringsprocedures ingevolge de LVW en van de MER-procedure ingevolge de Wet Milieubeheer. Die procedures zijn inmiddels in gang gezet met de kennisgeving van de Startnotitie in de Staatscourant van 4 september 2000 (zie prod. 4 van de staat in appel, pag. 1).
In deze procedures wordt onder meer de totale omvang en samenstelling van het burgerluchtvaartverkeer voor langere termijn beschouwd (zie Startnotitie punt 2.3.).
8.10.4. In genoemde Startnotitie (6.1. en 6.4.) worden twee alternatieven genoemd voor het aantal en type civiele vliegtuigbewegingen (naast het wettelijk verplicht te beschrijven nulalternatief en het meest milieuvriendelijke alternatief). Het ene alternatief (groei-alternatief) gaat uit van een stapsgewijze groei van het aantal passagiers tussen 2000 en 2015, vergelijkbaar met de groei van de jaren 1995-1999, en van een inzet van grotere en/of stillere vliegtuigen. Het aantal vliegtuigbewegingen groeit in dit alternatief van circa 18.000 naar circa 23.000 per jaar in 2015. Het tweede alternatief (geen-groei-alternatief) gaat uit van een beperking van het aantal civiele vliegbewegingen tot 18.050 vliegtuigbewegingen per jaar (waarvan maximaal 264 zogenaamde "zware" vliegtuigbewegingen), uitgevoerd door de nieuwe generatie vliegtuigen.
8.11. Nu de vorderingen van Air Exel c.s. ertoe strekken dat Eindhoven Airport en de staat toelaten dat het aantal van 18.050 civiele vliegbewegingen voor het jaar 2000 en latere jaren structureel wordt overschreden, doet zich een nieuwe situatie voor die in 1979 niet is voorzien en waarin de bij het militair en civiel luchtverkeer op het vliegveld Eindhoven betrokken belangen opnieuw moeten worden afgewogen.
8.11.1. Een dergelijke belangenafweging zal, zoals de president in het eindvonnis rov. 2.4. terecht overwoog, bij voorkeur dienen plaats te vinden door de daarvoor aangewezen besluitvormende organen op basis van een afgerond onderzoek naar alle relevante aspecten, waarbij niet alleen de geluidshinder, maar in het bijzonder ook het externe veiligheidsrisico en de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen in de beoordeling worden betrokken. De stelling van Air Exel c.s. dat het in strijd is met het gesloten systeem van de LVW om bij de besluitvorming hierover, waarmee - naar het hof begrijpt - de onderhavige beoordeling in kort geding is bedoeld, ook andere effecten dan geluidshindereffecten te betrekken (pleitnota in appel punt 11) verwerpt het hof. De LVW bepaalt immers in art. 18 dat aanwijzing van luchtvaartterreinen door de Minister van Verkeer en Waterstaat dan wel door de Minister van Defensie plaatsvindt "in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, gehoord de Rijksplanologische Commissie en de Rijksmilieuhygiënische Commissie" en in art. 28 van de LVW dat ten behoeve van overleg en voorlichting omtrent de milieuhygiëne rond het luchtvaartterrein een commissie kan worden ingesteld, waarvan de taak en samenstelling bij de instelling nader wordt geregeld "na overleg met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en na overleg met de besturen van de provincies en gemeenten, bedoeld in artikel 19.". Reeds hieruit volgt dat de LVW er in voorziet dat ingeval van aanwijzing van een luchtvaartterrein ook andere effecten dan geluidshinder bij de besluitvorming moeten worden betrokken. Het hof vindt in het licht hiervan in de LVW geen grond om te concluderen dat bij de beoordeling van de onderhavige vorderingen in kort geding andere effecten dan geluidshindereffecten buiten beschouwing moeten worden gelaten.
8.11.2. Nu de daarvoor vereiste procedures inmiddels in gang zijn gezet en er, gelet op de in de Startnotitie vermelde twee alternatieven, niet op voorhand van kan worden uitgegaan dat het resultaat daarvan zal leiden tot een structureel hoger toelaatbaar aantal civiele vliegbewegingen dan 18.050 op jaarbasis met de huidige vlootsamenstelling, is het hof van oordeel dat voorshands aansluiting moet worden gezocht bij het tot op heden door de staat en Eindhoven Airport gehanteerde feitelijk (beleids)uitgangspunt van 18.050 civiele vliegbewegingen per jaar.
Wanneer dit feitelijk uitgangspunt, anders dan incidenteel (zoals bij de ontheffing d.d. 29 mei 2000: prod. 13 in prima van de staat en Eindhoven Airport), zou worden verlaten door toe te laten dat het genoemde aantal vliegbewegingen op jaarbasis met de huidige vlootsamenstelling structureel wordt overschreden, zijn, bij gebreke van voldoende afgeronde onderzoeken naar de veiligheidsrisico’s en uitstoot van milieuverontreinigende stoffen, de gevolgen daarvan niet te overzien; het hof acht zich in het kader van deze kort geding procedure met name niet in staat reeds op voorhand een afgewogen oordeel daarover te vormen, te meer niet nu voor de beoordeling van veiligheidsrisico’s en uitstoot van milieugevaarlijke stoffen (met name CO2) voor de regio van vliegveld Eindhoven geen maatstaven voorhanden zijn waaraan deze op hun toelaatbaarheid kunnen worden getoetst. Het hof acht het dan ook niet verantwoord op de resultaten van de onderzoeken vooruit te lopen dan wel de eventuele uitkomst van voormelde procedures te doorkruisen door een voorlopige voorziening als door Air Exel c.s. primair verzocht te geven, ook niet al laat het juridisch kader van de voorschriften die bij of krachtens de LVW zijn gegeven, op zichzelf een dergelijke voorziening toe.
8.11.3. Voorzover Air Exel c.s. bepleiten (pleitnota in appel punt 18 en 19 onder e) dat Eindhoven Airport op grond van art. 32 van de LVW verplicht is civiel luchtverkeer toe te laten, naar het hof begrijpt ook boven het aantal van 18.050 vliegbewegingen per jaar, verwerpt het hof dat standpunt aangezien vliegveld Eindhoven niet mede is aangewezen als luchtvaartterrein voor burgerluchtvaart en de in casu verleende ontheffingen voor burgerluchtvaart niet met een dergelijke aanwijzing gelijk kunnen worden gesteld, aangezien de aanwijzing van 1978/1979 van het militair vliegveld Eindhoven feitelijk uitgaat van een beperkt medegebruik door de burgerluchtvaart en van een beperkt aantal civiele vliegbewegingen van 18.050 op jaarbasis.
8.12. Ook de subsidiaire vordering die een beperkte verhoging van het aantal civiele vliegbewegingen betreft, acht het hof niet toewijsbaar, nu daarvoor eveneens geldt hetgeen onder 8.11. tot en met 8.11.3. is overwogen.
8.13. Met betrekking tot de Regeling toewijzing niet-handelverkeer voor het jaar 2000 overweegt het hof het volgende.
8.13.1. Nu de vraag naar civiele vliegbewegingen in het jaar 2000 zodanig is toegenomen dat het streefgetal van destijds van 18.050 structureel zou worden overschreden, doch als voormeld voorlopig aansluiting moet worden gezocht bij het aantal van 18.050 civiele vliegbewegingen per jaar, is er voor Eindhoven Airport voldoende grond een quoteringsregeling vast te stellen in de vorm van een Regeling toewijzing niet handelverkeer, ook al voorziet het juridisch kader van de voorschriften die bij of krachtens de LVW zijn gegeven, op zichzelf niet expliciet in een bevoegdheid tot vaststelling daarvan door Eindhoven Airport. Gegeven de feitelijke situatie dat er in 2000 meer vraag is naar civiele vliegbewegingen dan het voorlopig aanvaardbare aantal van 18.050 per jaar en het feit dat Eindhoven Airport als exploitant van vliegveld Eindhoven feitelijk de meest aangewezen instantie is om de verdeling van het aantal vliegbewegingen te reguleren, moet worden aangenomen dat Eindhoven Airport als zodanig voorlopig bevoegd is in bovengenoemde regeling te voorzien, teneinde een exploitatie te realiseren waarin elke gegadigde naar rato de gelegenheid wordt geboden van vliegveld Eindhoven gebruik te maken voor niet-handelsverkeer.
8.14. Op voormelde gronden moeten de grieven van Air Exel c.s. worden verworpen en de beroepen vonnissen worden bekrachtigd.
8.14.1. Als de in het ongelijk gestelde partij moeten Air Exel c.s. worden veroordeeld in de kosten van het geding in principaal appel.
in voorwaardelijk incidenteel appel:
8.15. Nu de beroepen vonnissen in principaal appel worden bekrachtigd, is de voorwaarde waaronder de incidentele appellen zijn ingesteld niet vervuld, zodat de daarin aangevoerde grieven van Eindhoven Airport enerzijds en de staat anderzijds geen behandeling behoeven.
Een kostenveroordeling kan achterwege blijven (HR 10 juni 1988, NJ 1989, 30).
9. De uitspraak:
Het hof
in principaal appel:
bekrachtigt de vonnissen d.d. 22 augustus 2000 en 10 oktober 2000, waarvan beroep;
wijst af de vorderingen van Air Exel c.s., voorzover die in hoger beroep zijn gewijzigd;
veroordeelt Air Exel c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, welke kosten, voorzover aan de zijde van Eindhoven Airport gevallen, worden begroot op F 5.575,-;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt Air Exel c.s. tevens in de kosten van het geding in hoger beroep voorzover aan de zijde van de staat gevallen, welke te dezen worden begroot op F 5.575,- en in de kosten van het geding in hoger beroep voorzover aan de zijde van BOW c.s. gevallen, welke te dezen worden begroot op F 5.575,-;
in voorwaardelijk incidenteel appel:
verstaat dat de voorwaarde waaronder incidenteel appel is ingesteld niet is vervuld.
Aldus gewezen door mrs. Bod, Kranenburg en Smeenk-Van der Weijden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 22 december 2000.