ECLI:NL:GHSHE:2000:AD9499

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.002907.99
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Aarts
  • Mrs. Sterk
  • Mr. Aerden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met ernstige gevolgen voor het slachtoffer en zijn gezin

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 oktober 2000 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda. De verdachte, geboren in 1959 in Larhat (Algerije), was beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag op mevrouw [slachtoffer] en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar oudste zoon. Het hof oordeelde dat het medeplegen van poging tot doodslag niet bewezen kon worden, maar dat er wel voldoende bewijs was voor de poging tot doodslag op de oudste zoon. Het hof baseerde zich op forensisch bewijs, waaronder een vingerafdruk van de verdachte op de plaats delict en getuigenverklaringen over de gewapende indringers. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op mevrouw [slachtoffer], maar werd wel schuldig bevonden aan de poging tot doodslag op haar zoon. Het hof legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer], ter hoogte van drieduizend gulden. Het hof oordeelde dat de benadeelde partij niet ontvankelijk was in haar vordering voor zover deze betrekking had op rechtstreeks geleden schade, maar dat de immateriële schade wel vergoed diende te worden. De uitspraak benadrukt de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer en zijn gezin.

Uitspraak

parketnummer : 20.002907.99
uitspraakdatum : 17 oktober 2000
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 15 november 1999 in de strafzaak onder parketnummer 02/004133-99 tegen:
[verdachte],
geboren te Larhat (Algerije), 1959,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring Torentijd te Middelburg (Zl).
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzittingen in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep de grondslag waarop het hof recht doet anders is komen te luiden.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 29 mei 1999 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met anderen of een ander, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] en/of [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen althans eenmaal met meerdere, althans een, vuurwapen(s) twee, althans een, kogel(s) in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten en/of twee, althans een, kogel(s) in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
op of omstreeks 29 mei 1999 te Dongen tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon, (te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een kogel achter de lumbale wervelkolom en/of een kogel in het bot van een bovenbeen en/of een gebroken been), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met meerdere, althans een, vuurwapen(s) (in totaal) twee kogels in het lichaam te schieten
en/of
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een persoon (te weten [slachtoffer]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met meerdere, althans een, vuurwapen(s) twee, althans een, kogel(s) in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 mei 1999 te Dongen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een rugzak (met inhoud), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die rugzak onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] en/of [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedeiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of (een van) zijn mededader(s) met meerdere, althans een, vuurwapen(s) twee, althans een, kogel(s) in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geschoten en/of twee, althans een, kogel(s) in de richting van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben geschoten.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste en tweede aanleg toegelaten wijzigingen begrepen.
Voor zover in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 29 mei 1999 te Dongen tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen twee kogels in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht het medeplegen van poging tot doodslag op mevrouw [slachtoffer] niet bewezen, nu niet valt uit te sluiten dat, nadat de daders op een eerder moment mevrouw [slachtoffer] in bed hadden gezien, zij vervolgens, teneinde haar te bedreigen, bewust op de plaats naast haar in bed hebben geschoten.
Het hof acht ook voorts niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd - zakelijk weergegeven - dat het aan de binnenkant van het keukenraam aangetroffen dactyspoor dat aan verdachte wordt toegeschreven - mogelijk door anderen naar deze plaats is overgezet. Hij verzoekt de behandeling van de zaak aan te houden zodat hiernaar nader onderzoek kan worden verricht.
Het hof overweegt het navolgende.
De raadsman heeft zijn ter terechtzitting in hoger beroep geponeerde stelling dat mogelijk anderen het dactyspoor dat aan verdachte wordt toegeschreven naar de binnenkant van het keukenraam hebben overgebracht onvoldoende nader geadstrueerd, evenmin heeft hij uiteengezet onder welke omstandigheden een dergelijke overbrenging van een dactyspoor mogelijk zou zijn, hoe de werkwijze daarvoor is en hoeveel tijd dit in beslag zou nemen.
Nu het onderzoek ter terechtzitting geen aanknopingspunten biedt voor bovenstaande stelling van de raadsman, acht het hof een dergelijke complottheorie niet aannemelijk geworden en zal het hof, nu ook de raadsman zijn stelling onvoldoende nader heeft geadstrueerd, het verzoek tot aanhouding van de zaak, teneinde omtrent voorgaande onderzoek te doen verrichten, afwijzen.
De raadsman heeft voorts het verweer gevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te kunnen komen.
De raadsman heeft met name ook betoogd dat in deze zaak zozeer alle ins en outs onbekend zijn gebleven dat over deze zaak op dit moment niet kan worden geoordeeld.
Het hof verwerpt dit betoog.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat
- aan de binnenzijde van het kozijn van het binnengeklommen keukenraam van het pand [adres] te [woonplaats] een vingerafdruk is aangetroffen, die na onderzoek bleek identiek te zijn aan de afdruk van de linkerringvinger van verdachte. In het rapport van de forensisch technische dienst is vermeld dat vanwege de eenmaligheid van vingerafdrukken, dit betekent dat het spoor van niemand anders dan verdachte afkomstig kan zijn;
- op de keukenvloer onder het inklimraam (pand [adres] te [woonplaats]) een verfroller is aangetroffen, die na de geurindentificatieproef een geurovereenkomst vertoonde met de buisjes welke waren vastgehouden door verdachte;
- de verdachte voor de aanwezigheid van deze sporen op de plaats van het delict geen aannemelijke verklaring heeft kunnen geven;
- de daders allen door het keukenraam naar binnen zijn gegaan;
- de door de getuigen [slachtoffer] en [slachtoffer] waargenomen daders bivakmutsen droegen en een vuurwapen bij zich hadden;
- het bewezenverklaarde zich binnen een korte tijdspanne heeft voltrokken en de daders onderwijl kennelijk geen woord hebben gewisseld.
Gelet op vorenstaande acht het hof het allereerst aannemelijk dat ook al staat niet vast dat verdachte met een vuurwapen heeft geschoten hij in ieder geval van de aanwezigheid van de bivakmutsen en de aanwezigheid van (tenminste) een wapen op de hoogte moet zijn geweest en daarmede van de werkelijke bedoelingen van de (overige) indringers.
Uit vorenstaande en de door getuige Cappendijk afgelegde verklaring omtrent de signalementen van de daders - in onderlinge samenhang bezien - leidt het hof af dat verdachte en zijn mededaders een nauwe en bewuste samenwerking hebben gehad en dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag.
Voor een nader onderzoek naar de rol van ieder van de indringers bestaat derhalve geen noodzaak.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 junctis de artikelen 47, eerste lid, aanhef en onder 1 en 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit, medeplegen van poging tot doodslag, en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte en zijn mededaders zijn in de nacht van 28 op 29 mei 1999 het huis van het gezin [slachtoffer] via het keukenraam binnengedrongen. Drie daders hebben zich naar de bovenverdieping begeven en droegen daarbij bivakmutsen. Vaststaat dat tenminste één van hen gewapend was. Vervolgens werd de vrouw des huizes, mevrouw [slachtoffer], onder schot gehouden. Toen de oudste zoon wakker werd van het roepen van zijn moeder, zag hij een gemaskerde man in zijn slaapkamer staan. Hij heeft deze man een trap gegeven, waarop hij door een mede-dader tweemaal in zijn lichaam werd geschoten. Vervolgens zijn twee kogels afgevuurd op de lege plaats in het bed waarin mevrouw [slachtoffer] lag en na vervolgens nog een schot te hebben gelost op de overloop, dat in de lambrisering verdween, hebben de daders de woning verlaten.
Het hof acht het bewezenverklaarde een zeer ernstig feit, waardoor aan het hele gezin [slachtoffer] groot psychisch leed is toegebracht.
Daarbij is aan de oudste zoon ook lichamelijk letsel toegebracht. Door de gevolgen van dit letsel heeft hij het door hem gekozen beroep niet langer kunnen uitoefenen en is hij, beoefenaar van diverse sporten, thans - en naar verwachting ook in de toekomst - zeer beperkt in het uitoefenen van sportieve activiteiten.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat een gewelddadig feit als het onderhavige diepe gevoelens van onrust in de samenleving teweegbrengt.
Het hof acht het bewezenverklaarde dermate ernstig dat alleen een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur in aanmerking komt.
Hoewel het hof het medeplegen van poging tot doodslag op mevrouw [slachtoffer] niet bewezen acht en daarmede komt tot een bewezenverklaring van minder dan waarvan de advocaat-generaal in zijn vordering is uitgegaan, acht het hof toch een straf geboden die gelijk is aan die welke door de advocaat-generaal is gevorderd, gelet op de hierboven geschetste ernst van het feit en het leed dat de familie [slachtoffer] is aangedaan.
Met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende worden gelast, nu geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
Het hof verenigt zich met hetgeen de eerste rechter omtrent deze vordering heeft overwogen en beslist.
[slachtoffer] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan deze benadeelde partij niet rechtstreeks schade is toegebracht als gevolg van het bewezen verklaarde handelen.
Gelet hierop zal het hof bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in haar vordering.
Het hof zal de kosten in verband met de onderhavige vordering gemaakt compenseren, in dier voege dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat, [slachtoffer] als gevolg van het bewezen verklaarde, immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op f 3.000,--.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van f 3.000,-- te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 24c, 27, 36d, 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
"Medeplegen van poging tot doodslag".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaar.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- kentekenbewijs deel I
- kentekenbewijs
- verzekeringsbewijs
- twee sleutels
- vier sleutels, zgn. lopers
- vijf autocilindersloten
- twee kentekenplaten
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van f 3000,--.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Compenseert de kosten in verband met de vordering van [slachtoffer] gemaakt, in dier voege dat de benadeelde partij [slachtoffer] en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van f 3000,-- (zegge: drieduizend gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van veertig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Dit arrest is gewezen door Mr. Aarts, als voorzitter
Mrs. Sterk en Aerden, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. van Breugel, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 oktober 2000.
Mr. Aerden is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
verdachte:
[verdachte],
geboren te Larhat (Algerije), 1959,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring Torentijd te Middelburg (Zl)
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 15 november 1999 ter zake van:
"Medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd",
veroordeeld tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, verklaart aan het verkeer onttrokken de volgende in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een kentekenbewijs deel 1; kentekenbewijs; verzekeringsbewijs; twee sleutels; vier sleutels, zogenaamde lopers; vijf autocilindersloten; twee kentekenplaten, wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van en bedrag van drieduizend gulden, te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering, legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van drieduizend gulden subsidiair veertig dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting, opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen en vice versa, indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag komt te vervallen, wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van tweeduizend gulden, te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering, legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer [slachtoffer], te betalen een bedrag van tweeduizend gulden subsidiair vijfendertig dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de
hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting, opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen en vice versa, indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag komt te vervallen;