parketnummer : 20.001055.00
uitspraakdatum : 17 november 2000
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 20 april 2000 in de strafzaak onder parketnummer 01/035237/99 tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats], 1966,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda.
De officier van justitie heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
- de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde. Deze kwalificatie behoort te luiden als hieronder vermeld;
- de opgelegde straf en de strafmotivering.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste aanleg toegelaten wijzigingen begrepen.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met drie jaar proeftijd. In verband met de strafmaat heeft de officier van justitie hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan de productie van harddrugs, XTC. Daarnaast heeft verdachte zich tezamen met anderen ingelaten met voorbereidingshandelingen voor deze productie. XTC is een voor de volksgezondheid zeer schadelijke stof. Bovendien wordt door feiten als de onderhavige de negatieve reputatie van Nederland, als XTC-producerend/-uitvoerend land, bevestigd. Op grond hiervan komt alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur in aanmerking.
Na aanvankelijk te zijn begonnen in de hennepteelt is verdachte na korte tijd overgestapt op de vervaardiging van synthetische drugs. Hij heeft daartoe samen met anderen uiteindelijk op twee locaties aanzienlijke hoeveelheden grondstoffen verwerkt en grote hoeveelheden XTC-pillen geproduceerd. De omstandigheid dat sprake is geweest van twee locaties -op de ene locatie werd het halffabrikaat geproduceerd, terwijl op de andere locatie de pillen werden geslagen- wijst op het professionele karakter van de onderhavige productie. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het om een hoeveelheid van ongeveer 100.000 pillen gaat.
Deze hoeveelheid vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde. Blijkens zijn eigen verklaring heeft verdachte welbewust gehandeld om er financieel beter van te worden en heeft hij zich niet bekommerd om de gevaren voor de gezondheid van de gebruikers van deze pillen.
Gelet op de bestraffing voor soortgelijke feiten in vergelijkbare gevallen zou -zo leert de ervaring- een gevangenisstraf van zes tot acht jaar gerechtvaardigd zijn. Het hof zal echter een gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden opleggen, omdat de verdachte niet eerder werd veroordeeld terzake van strafbare feiten soortgelijk aan de thans bewezenverklaarde feiten. Daarnaast heeft het hof in strafmatigende zin rekening gehouden met de ziekte van verdachte.
De omstandigheid dat verdachte de strafbare feiten heeft gepleegd gedurende een relatief korte periode acht het hof niet van dien aard dat daarin aanleiding kan worden gevonden tot strafvermindering. Het hof merkt in dit verband op dat verdachte niet uit vrije wil zijn strafbare activiteiten heeft gestaakt, doch daartoe werd gedwongen door het ingrijpen van de politie. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard van plan te zijn geweest op een andere -reeds vastgelegde- locatie met de productie van XTC verder te gaan.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 47, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen: 1, 2, 10, 10a en 13 van de Opiumwet.
Vernietigt het beroepen vonnis, doch alleen voor zover dit betreft de kwalificatie van het onder 1 bewezenverklaarde en de aan de verdachte opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart dat het onder 1 bewezenverklaarde oplevert:
"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 eerste lid aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd".
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaren en zes maanden.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Bevestigt het beroepen vonnis voor al het overige.
Dit arrest is gewezen door Mr. Van den Elzen, als voorzitter
Mrs. van Nierop en Sterk, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Looijmans, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 november 2000.
[verdachte],
geboren te [plaats], 1966,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 20 april 2000 ter zake van:
sub 1: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 eerste lid aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd",
"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 eerste lid aanhef en onder D, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd",
"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 eerste lid aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd",
sub 2: "Medeplegen van om een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen: zich en/of een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en/of voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd",
veroordeeld tot:
drie jaar gevangenisstraf waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht,
met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen hem te geven door of namens de Reclassering Nederland, Arrondissementaal Secretariaat van de Reclassering, Leeghwaterlaan 14 te 's-Hertogenbosch, zolang deze instelling zulks noodzakelijk acht, met verlening aan de Reclassering van de opdracht als bedoeld in artikel 14 d van het Wetboek van Strafrecht en met vrijspraak van hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard.