4.1 In hoger beroep na verwijzing kan van het volgende worden uitgegaan.
- Op 26 augustus 1995 heeft op het knooppunt Leenderheide te Eindhoven een aanrijding plaatsgevonden tussen de gekentekende motorrijtuigen -een blauwe Peugeot-, bestuurd door een onbekend gebleven bestuurder, en -een rode Mazda-, bestuurd door [bestuurder Mazda] en eigendom van [eigenaar Mazda].
- Deze aanrijding ontstond doordat de bestuurder van de Peugeot aanreed tegen de rechterachterzijde van de Mazda.
- Door deze aanrijding werd een schade aan de Mazda van [eigenaar Mazda] toegebracht van f.8.750,--, welke bedrag met bijtelling van reiskosten [f.60,50] en na aftrek van het eigen risico [f.300,--] resulteert in een vordering van f.8.510,50.
- De bestuurder van de Peugeot is na de aanrijding doorgereden zonder zijn identiteit of die van het door hem bestuurde motorrijtuig bekend te maken.
- De Peugeot was op 26 augustus 1995 niet verzekerd tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid. De laatst bekende verzekeraar, Aegon, heeft het kenteken per 27 mei 1995 afgemeld.
- Op 26 augustus 1995 was [appellant] de bezitter van de Peugeot - [appellant] heeft deze in juni/juli 1995 gekocht-, terwijl het kenteken van de Peugeot nog op naam stond van [eigenaar Peugeot].
- [geïntimeerde] heeft [eigenaar Mazda] via Aegon Schadeverzekering NV in mei 1996 schadeloos gesteld.
- In dit geding heeft [geïntimeerde] gevorderd [appellant] en [eigenaar Peugeot] elk, onder afstanddoening van het meerdere, te veroordelen tot betaling van een bedrag van f.4.255,25 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot op de dag van algehele voldoening en kosten volgens de wet. [geïntimeerde] sprak [appellant] daarbij aan als [eigenaar en] bezitter van het schadeveroorzakend motorrijtuig en [eigenaar Peugeot] als de kentekenhouder.
- In eerste aanleg heeft de kantonrechter overwogen dat, nu [geïntimeerde] haar vordering op [appellant] en [eigenaar Peugeot] [gedaagden] heeft beperkt tot f.4.255,25 -uit de dagvaarding blijkt volgens de kantonrechter ondubbelzinnig dat [geïntimeerde] jegens elk der gedaagden, die in beginsel hoofdelijk aansprakelijk zijn, afstand heeft gedaan van het meerdere-, er sprake is van subjectieve cumulatie van rechtsvorderingen. Omdat van iedere gedaagde niet meer dan f.5.000,-- wordt gevorderd, is de kantonrechter ingevolge het bepaalde in artikel 38 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie te dezen tot kennisneming bevoegd. De kantonrechter heeft vervolgens [appellant] [bij gebreke van genoegzaam gemotiveerde tegenspraak] en [eigenaar Peugeot] [bij gebreke van iedere tegenspraak] veroordeeld tot betaling van de bedragen zoals door [geïntimeerde] gevorderd.
- Alleen [appellant] is tegen deze beslissing in hoger beroep gekomen.
- In haar vonnis van 18 februari 1999 heeft de rechtbank -voorzover hier van belang- overwogen dat de bevoegdheid van de kantonrechter beoordeeld dient te worden op grond van het bepaalde in artikel [oud] 38 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie. Ingevolge dit artikel is de kantonrechter bevoegd van vorderingen kennis te nemen die niet meer belopen dan f.5.000,-- en, ingeval de hoofdsom der vordering meer dan f.5.000,-- bedraagt, alleen als de rechtstitel niet wordt betwist. Nu dit laatste wel het geval is en [geïntimeerde] niet uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van het meerdere van haar vordering -de rechtbank leest dit niet in de stellingen van [geïntimeerde]- had de kantonrechter zich naar het oordeel van de rechtbank onbevoegd dienen te verklaren. De rechtbank heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard tot kennisneming en de zaak verwezen naar dit hof.