Typ. JP
Rolnr. KG C0100068/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
Zesde Kamer, van 23 mei 2001,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding van 22 december 2000,
procureur: mr. J.M. Jonkergouw,
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij voormeld exploot,
procureur: mr. J.E. Benner,
op het hoger beroep tegen het door de president van de rechtbank te Breda in kort geding gewezen vonnis van 13 december 2000 tussen appellant (hierna: de man) als ge-daagde en geïntimeerde (hierna: de vrouw) als eiseres.
-------------------------------------------------------
1. Het geding in eerste aanleg (rolnr. 90643 KG ZA 00-599)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft de man vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het von-nis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende, de vrouw als-nog niet-ontvankelijk in haar vorderingen te verklaren, dan wel haar deze als ongegrond en/of onbewezen te ontzeg-gen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft de vrouw geconclu-deerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de man in zijn vordering, dan wel deze vordering als ongegrond en/of on-bewezen af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
2.3. Partijen hebben daarop de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
De man heeft de navolgende vier grieven aangevoerd.
Grief I:
Ten onrechte overweegt de president dat niet alleen de kinderen uit het vorig huwelijk van de vrouw, maar het gehele gezin van de vrouw nog in aanzienlijke mate de traumatische gevolgen ondervindt van de onrechtmatige gedragingen van de man tegenover de twee oudste kinderen van de vrouw.
Grief II:
Ten onrechte overweegt de president dat de minderjarige kinderen niet met hun vader geconfronteerd kunnen worden en dat hun belang dient te prevaleren boven de algehele bewegingsvrijheid van de man.
Grief III:
Ten onrechte verbindt de president een periode van vijf jaar aan het door hem opgelegde contact- en straatverbod.
Grief IV:
Ten onrechte meent de president dat de man ook nog eens zal dienen te verhuizen.
4.1. In rov. 3 (eerste alinea) van het vonnis waarvan be-roep heeft de president van de rechtbank vastgesteld welke feiten in dit geschil vaststaan. Deze overweging is niet bestreden. De door de president vastgestelde feiten vormen derhalve ook in hoger beroep het uitgangspunt
4.2. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling, nu zij allen zien op het uitgesproken contact- en straat-verbod, met nevenvoorzieningen (zoals de verhuisverplich-ting).
4.3. In het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (door de vrouw in eerste aanleg overgelegd) staat onder meer vermeld dat de kinderen nog volop bezig zijn met het verwerken van wat er zich heeft afgespeeld, dat zij nog erg kwetsbaar zijn en niet toe zijn aan een confrontatie met hun vader (de man), alsook dat de omgang tussen hem en de kinderen ernstig nadeel voor de geestelijke ontwikke-ling van de kinderen zou opleveren. In het rapport van klinisch psycholoog-psychotherapeut [psycholoog-psychotherapeut] (eveneens door de vrouw in eerste aanleg overgelegd) staat onder meer vermeld dat (zelfs) indirecte confrontaties met de man negatieve consequenties bij de kinderen hadden in de zin van vage somatische klachten, regressief gedrag en pedagogische spanningen, alsook dat iedere, minimale be-dreiging van de zich ontwikkelende basic trust bij deze kwetsbare kinderen moet worden vermeden.
4.4. Uit voormelde rapportages, alsook uit hetgeen ove-rigens uit de stukken kan worden afgeleid, blijkt genoeg-zaam dat het gehele gezin van de vrouw nog in aanzienlijke mate de traumatische gevolgen ondervindt van de onrecht-matige gedragingen van de man tegenover de twee oudste kinderen van de vrouw, alsook dat het niet wenselijk is dat de kinderen van de vrouw met de man worden geconfron-teerd. Dat de man, zoals hij stelt, het contact met de kinderen niet opzoekt is minder van belang, nu - gegeven de nabijheid van zijn huidige woning tot de woning waar het gezin van de vrouw woonachtig is - (enig) contact tus-sen hem en de kinderen onvermijdelijk zal zijn. Het belang van de kinderen dient te dezen te prevaleren boven de al-gehele bewegingsvrijheid van de man.
4.5. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de president van de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof overneemt en tot de hare maakt, tot het door hem uitgesproken contact- en straatverbod, met nevenvoor-zieningen, is gekomen.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat de grieven geen doel treffen, zodat het bestreden vonnis, voorzover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen, dient te worden be-krachtigd, met dien verstande dat het hof een nieuwe ter-mijn zal bepalen voor wat betreft de verplichting van de man tot verhuizen.
4.7. De man zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger be-roep.
5.1. bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voorzover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen, behoudens voor wat betreft de veroordeling van de man om binnen zes maan-den na betekening van het vonnis in eerste aanleg te ver-huizen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man om binnen zes maanden na betekening van dit arrest te verhuizen naar een woning gelegen buiten de wijk [wijk] te [woonplaats], dit onder verbeurte van een dwangsom van fl. 500,-- voor iedere dag dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, dit tot het in het bestreden vonnis aangegeven maximum.
5.2. veroordeelt de man in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de vrouw tot de dag van deze uitspraak worden begroot op fl. 400,-- aan ver-schotten en fl. 1.700,-- aan salaris procureur, op de voet van het bepaalde in artikel 57b Rv te voldoen aan de grif-fier van dit hof;
5.3. Verklaart de hiervoor in 5.1 en 5.2 gegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Etten, Koens en Venner-Lijten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 mei 2001.