ECLI:NL:GHSHE:2001:AB2355

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C9901015
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • B. Bod
  • H. Huijbers-Koopman
  • A. Kranenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van rechtshandeling in faillissement en vordering tot betaling door curator

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 juni 2001, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door mr. Hubert Emile Cornelius Savelkoul, curator in het faillissement van een besloten vennootschap. De curator heeft de vernietiging gevorderd van rechtshandelingen die zijn verricht door de failliete vennootschap, waarbij vorderingen op een bestuurder in mindering zijn gebracht op schulden aan een andere vennootschap. De curator stelt dat deze handelingen hebben plaatsgevonden op een moment dat de betrokken partijen wisten dat dit schadelijk zou zijn voor de schuldeisers van de failliete vennootschap.

De rechtbank had de vorderingen van de curator afgewezen, maar het hof oordeelt dat de stellingen van de curator, die niet zijn weersproken door de geïntimeerden, toewijsbaar zijn. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat de rechtshandeling die de curator heeft aangevochten, moet worden vernietigd. Dit betreft zowel de schuldoverneming door de andere vennootschap als de verrekeningen die zijn gemaakt. Het hof oordeelt dat de curator recht heeft op betaling van een bedrag van F 13.049,29, vermeerderd met wettelijke rente, door de bestuurder van de failliete vennootschap.

De uitspraak benadrukt het belang van het beschermen van de belangen van schuldeisers in faillissementen en de mogelijkheid voor curatoren om onrechtmatige rechtshandelingen aan te vechten. Het hof legt ook de proceskosten op aan de geïntimeerden, die niet zijn verschenen in de procedure.

Uitspraak

typ. JZ
rolnr. C9901015/MA
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 14 juni 2001,
gewezen in de zaak van:
MR. HUBERT EMILE CORNELIUS SAVELKOUL,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant bij exploot van dagvaarding d.d. 9 november 1999,
procureur mr. G.D. Noordijk;
tegen
1. [GEÏNTIMEERDE 1],
wonende te [woonplaats],
2. De besloten vennootschap [GEÏNTIMEERDE 2],
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerden bij gemeld exploot,
niet verschenen;
op het hoger beroep tegen het door de rechtbank te Maastricht gewezen vonnis d.d. 19 augustus 1999 tussen appellant - de curator - als eiser en geïntimeerden - [geïntimeerden] - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (rolnr. 50349/1999)
Het hof verwijst dienaangaande naar voormeld vonnis waarvan de inhoud aan partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
Bij memorie van grieven heeft de curator drie grieven aangevoerd, producties overgelegd en vervolgens - onder wijziging van de formulering van zijn eis - geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot toewijzing van zijn vordering, althans, indien het hof mocht oordelen dat de gewijzigde formulering van de eis als een wijziging van eis is te beschouwen en niet toelaatbaar is, tot toewijzing van zijn oorspronkelijke vordering.
[geïntimeerden] zijn niet verschenen, waarna tegen hen verstek is verleend.
De curator heeft daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3.
De gronden van het hoger beroep
De grieven komen er op neer dat de rechtbank de vorderingen van de curator ten onrechte heeft afgewezen.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in dit geding om het volgende.
a. [geïntimeerde 1] was enig bestuurder van [appellant] (verder [appellant]) en is dat nog van [geïntimeerde 2]. Alle aandelen van [geïntimeerde 2] worden gehouden door [geïntimeerde 1] en de aandelen van [appellant] worden sedert december 1994 gehouden door [geïntimeerde 2] (49%), [MEDE-AANDEELHOUDER 1] (46%) en [mede-aandeelhouder 2] (5%).
b. [appellant] is op 3 september 1998 failliet verklaard.
c. Uit de jaarrekening van 1995 van [appellant] (pag. 13) blijkt dat [appellant] per 31 december 1995 een vordering uit rekening courant had op [geïntimeerde 1] van F 2.952,-.
d. Uit de jaarrekening van 1996 van [appellant] (pag. 13) blijkt dat [appellant] per 31 december 1996 een vordering uit rekening courant had op [geïntimeerde 1] van F 10.097,-.
e. Het bedrag van haar vordering onder c. heeft [appellant] blijkens bedoelde jaarrekening 1995 in mindering laten brengen op de per 31 december 1995 bestaande schuld van [appellant] aan [geïntimeerde 2] ad F 62.705,-.
f. Het bedrag van haar vordering onder d. heeft [appellant] blijkens bedoelde jaarrekening 1996 in mindering laten brengen op de per 31 december 1996 bestaande schuld van [appellant] aan [geïntimeerde 2] ad F 67.521,-.
g. Omdat de jaarrekeningen 1995 en 1996 op 24 maart 1998 (circa 5 maanden vóór de faillietverklaring van [appellant]) zijn uitgebracht, gaat de curator ervan uit dat omstreeks die datum is overeengekomen dat bedoelde vorderingen van [appellant] op [geïntimeerde 1] in mindering werden gebracht op de schuld van [appellant] aan Servaas B.V. en dat een en ander toen is uitgevoerd.
h. De curator heeft in dit geding gevorderd de rechtshandeling ingevolge welke het bedrag van voormelde vorderingen van [appellant] op [geïntimeerde 1] in mindering werden gebracht op de schuld van [appellant] aan [geïntimeerde 2], door de curator verrekeningen genoemd, te vernietigen en [geïntimeerde 1] te veroordelen tot betaling van een bedrag van F 13.049,29, vermeerderd met de wettelijke rente, aan de curator.
i. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen.
4.2. Voormelde stellingen van de curator houden in dat [appellant], [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] omstreeks 24 maart 1998 zijn overeengekomen
a. dat de schulden van [geïntimeerde 1] uit rekening courant aan [appellant] van respectievelijk F 2.952,- (eind 1995) en F 10.097,- (eind 1996), door [geïntimeerde 2] worden overgenomen en
b. dat die schulden door [geïntimeerde 2] worden verrekend met de vordering van [geïntimeerde 2] op [appellant] welke vordering eind 1995 F 62.705,- en eind 1996 F 67.521,- bedroeg.
4.3. De stellingen van de curator houden voorts in dat bedoelde schuldoverneming en verrekeningen onverplicht hebben plaatsgevonden op een tijdstip waarop [geïntimeerde 1], [appellant] en [geïntimeerde 2] bij het verrichten daarvan wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers van [appellant] het gevolg zou zijn.
4.4. Nu deze stellingen onweersproken zijn, is de vordering van de curator tot vernietiging van de verrekeningen toewijsbaar.
4.4.1. Deze vordering tot vernietiging van de verrekeningen omvat tevens de vernietiging van de overneming van de schulden van [geïntimeerde 1] jegens [appellant] door [geïntimeerde 2], aangezien deze schuldoverneming en verrekeningen als een onverbrekelijk geheel tussen [geïntimeerde 1], [appellant] en [geïntimeerde 2] zijn overeengekomen. Ook uit de inleidende dagvaarding blijkt dat de curator met de vernietiging van de verrekeningen tevens vernietiging van de schuldoverneming beoogt te bewerkstelligen, nu hij in de inleidende dagvaarding (punt 7) stelt dat [appellant] ten gevolge van de vernietiging van de verrekening weer een opeisbare vordering heeft op [geïntimeerde 1].
4.4.2. Teneinde dienaangaande elk misverstand uit te sluiten zal het hof het dictum aldus formuleren dat duidelijk is dat zowel de schuldoverneming als de verrekeningen worden vernietigd.
4.5. Nu de gevorderde vernietiging wordt uitgesproken, is de vordering van de curator tot veroordeling van [geïntimeerde 1] tot betaling van een bedrag F 13.049,29 gegrond ten belope van het bedrag van F 13.049,-. De grieven I en II zijn dus gegrond, zodat het beroepen vonnis moet worden vernietigd. Grief III behoeft geen behandeling meer.
4.6. Als de in het ongelijk gestelde partij, dienen [geïntimeerden] te worden veroordeeld in de kosten van het geding in prima en in hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis d.d. 19 augustus 1999, waarvan beroep;
en, opnieuw rechtdoende,
vernietigt de door [appellant] enerzijds en [geïntimeerden] anderzijds verrichte rechtshandeling strekkende tot overneming van de schulden van [geïntimeerde 1] aan [appellant] ten belope van het bedrag van F 13.049,- door [geïntimeerde 2] en tot verrekening van dat bedrag met de vordering die [geïntimeerde 2] had op [appellant];
veroordeelt [geïntimeerde 1] aan de curator te voldoen een bedrag van F 13.049,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 april 1999 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerden] in de proceskosten van het geding in eerste aanleg en begroot die kosten, voorzover tot heden aan de kant van de curator gevallen, op F 636,27 wegens verschotten en F 730,- wegens salaris van de procureur;
veroordeelt [geïntimeerden] in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voorzover tot heden aan de kant van de curator gevallen, op F 719,89 wegens verschotten en F 1.200,- wegens salaris van de procureur.
Aldus gewezen door de mrs. Bod, Huijbers-Koopman en Kranenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 juni 2001.