parketnummer : 20.002487.00
uitspraakdatum : 14 februari 2001
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 11 oktober 2000 in de strafzaak onder parketnummer 4221/99 tegen:
[verdachte],
geboren te Veenendaal, 1969,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Demersluis" te Amsterdam.
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1. op 4 juli 1999 te Asten tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft afgeleverd (ongeveer) 36.000 pillen bevattende een hoeveelheid van een materiaal genaamd MDMA en amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. op tijdstippen in de periode van 1 februari 1998 tot en met 27 maart 1998 te IJmuiden tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft bereid hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde MDMA en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting betoogd dat de ruggegraat van het bewijs de verklaring van [medeverdachte] is. De verklaring is naar haar mening ongeloofwaardig, nu [medeverdachte] in de loop van de tijd in zijn verklaringen in toenemende mate zichzelf en met name zijn baas [medeverdachte 2] uit de wind zou hebben willen houden.
Het hof is van oordeel dat lezing van de verklaringen van [medeverdachte] deze conclusie niet rechtvaardigt. Niet alleen geeft [medeverdachte] in zijn eerste verklaring aan op wiens gezag hij heeft gehandeld (namelijk [medeverdachte 2]), maar bovendien heeft hij ook in de overige verklaringen dat element niet teruggenomen. In tegendeel, in zijn laatste inhoudelijke verklaring, afgelegd bij de politie op 7 april 1998, geeft hij aan onvrede te hebben met de positie waarin [medeverdachte 2] hem gebracht heeft. Ook overigens zijn de verklaringen van [medeverdachte] gedetailleerd en consequent en heeft hij bovendien ook zichzelf in belangrijke mate belast.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van diezelfde wet.
Het onder 2 bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder B (oud), van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van diezelfde wet.
Het moet telkens worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
De rechtbank te Breda heeft verdachte, conform de eis van de officier van justitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte wederom tot vijf jaren gevangenisstraf te veroordelen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen meermalen schuldig gemaakt aan het bereiden van harddrugs. Ook is hij opgetreden als koerier en heeft hij 36.000 XTC-pillen afgeleverd.
Harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, leveren grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers;
niet alleen gaat het om drugs, die zonder enige medische controle worden vervaardigd en op de illegale markt worden gebracht, maar bovendien trachten die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen te bekostigen, waardoor aan de samenleving ook in dit opzicht ernstige schade wordt berokkend.
Kennelijk heeft de verdachte zich laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij de straftoemeting heeft het hof voorts ten bezware van de verdachte er in belangrijke mate rekening mee gehouden dat de verdachte, na eerst betrokken te zijn geweest bij de drugszaak in IJmuiden, wederom betrokken is geweest bij een drugszaak, namelijk die in Asten.
Van hetgeen in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 2 (oud) en 10 van de Opiumwet.
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in
artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet
gegeven verbod",
2: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in
artikel 2, eerste lid, onder B (oud), van de Opiumwet gegeven
verbod, meermalen gepleegd".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van een som inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, geld, te weten een bedrag van f.42.000,- (zegge: tweeënveertigduizend gulden).
Dit arrest is gewezen door Mr. Aarts, als voorzitter
Mrs. van Nierop en Denie, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. de Ridder, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 februari 2001.
[verdachte],
geboren te Veenendaal, 1969,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Demersluis" te Amsterdam
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 11 oktober 2000 ter zake van:
t.a.v. sub 1: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod", t.a.v. sub 2: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd";
veroordeeld tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, gelast de teruggave aan verdachte van een som geld ten bedrage van tweeënveertigduizend gulden;