ECLI:NL:GHSHE:2002:AD8677

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0000859
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Rothuizen-Van Dijk
  • A. Meulenbroek
  • J. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil tussen echtgenoot en kinderen over wettelijk erfdeel en ouderlijke boedelverdeling

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 januari 2002, betreft het een hoger beroep van [appellant] tegen het eindvonnis van de rechtbank van 18 augustus 2000. [Appellant], de echtgenoot van de overleden [erflater], is in geschil met de kinderen van [erflater], [geïntimeerden], over de uitbetaling van het wettelijk erfdeel. De erfgenamen zijn [appellant] en de twee kinderen uit een eerder huwelijk van [erflater]. In het testament van [erflater] is een ouderlijke boedelverdeling opgenomen, waarbij [appellant] de gehele nalatenschap is toebedeeld, terwijl [geïntimeerden] aanspraak maakt op een vordering wegens overbedeling. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerden] gedeeltelijk toegewezen, wat [appellant] in hoger beroep aanvecht.

De kern van het geschil draait om de vraag of [appellant] gehouden is het wettelijk erfdeel uit te betalen aan [geïntimeerden]. [Appellant] stelt dat het testament van [erflater] hem een natuurlijke verbintenis tot verzorging toekent, waardoor het wettelijk erfdeel niet onmiddellijk opeisbaar zou zijn. Het hof overweegt dat de bepalingen in het testament duidelijk zijn en dat de bedoeling van [erflater] was om [appellant] goed verzorgd achter te laten. Het hof stelt vast dat de reële verzorgingsbehoefte van [appellant] onvoldoende is onderbouwd, en dat hij niet heeft aangetoond dat het uitkeren van het wettelijk erfdeel in strijd zou zijn met zijn verzorgingsbehoefte.

Het hof houdt iedere verdere beslissing aan en verwijst de zaak naar de rolzitting van 5 februari 2002, waarbij [appellant] in de gelegenheid wordt gesteld om aanvullende stukken in het geding te brengen. De uitspraak van het hof is van belang voor de interpretatie van testamentaire bepalingen en de rechten van erfgenamen in het kader van de verzorgingsplicht.

Uitspraak

typ. SK
rolnr. C0000859/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 15 januari 2002,
gewezen in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr R. van den Berg Jeths,
t e g e n:
1. [geïntimeerde 1],
2. [geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
procureur: mr J.L.M. van Gastel,
op het bij dagvaarding van 30 augustus 2000 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank te 's-Hertogenbosch tussen appellant, als gedaagde en geïntimeerden, als gedaagden onder rolnummer 29602/HA ZA 98-2171 gewezen vonnis van 18 augustus 2000.
1. De eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 8 januari 1999, die zich bij de processtukken bevinden.
2. Het geding in hoger beroep
Van het eindvonnis van 18 augustus 2000 is [appellant] tijdig in hoger beroep gekomen.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] onder overlegging van acht producties twee grieven aangevoerd en geconcludeerd zoals in het petitum van de memorie van grieven nader staat omschreven.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerden] onder overlegging van een productie de grieven bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant] in het hoger beroep dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten doen bepleiten door hun raadslieden, de raadsvrouwe van [appellant] aan de hand van een pleitnota.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
3. De grieven
Voor de exacte inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven. Met deze grieven beoogt [appellant] het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen.
4. De beoordeling
4.1 Het gaat in deze zaak, kort samengevat, om het volgende.
a. Op [datum] is overleden [erflater]. De erfgenamen van [erflater] zijn haar echtgenoot, [appellant], en haar twee kinderen uit een eerder huwelijk, [geïntimeerden].
b. [erflater] heeft bij testament van [datum] een ouderlijke boedelverdeling gemaakt (prod. 1 c.v.a.). Hierdoor is aan [appellant] als overlevende echtgenoot de gehele nalatenschap van [erflater] toebedeeld en aan [geïntimeerden] een vordering wegens overbedeling op [appellant].
c. In dit testament is onder meer de volgende bepaling opgenomen: "Alle beschikkingen ten gunste van mijn echtgenoot worden door mij gemaakt ter voldoening aan de door mij erkende verplichting, om mijn echtgenoot na mijn overlijden zo goed mogelijk verzorgd achter te laten." (blz. 2 onder 'Ten tweede').
d. Verder is in het testament opgenomen dat de aan de kinderen toebedeelde vorderingen op de echtgenoot van [erflater] (behoudens uitzonderingen die zich hier niet voordoen) pas opeisbaar zullen zijn bij diens overlijden (blz. 3 onder 5).
e. [geïntimeerden] heeft tegenover [appellant] aanspraak gemaakt op het wettelijk erfdeel. [appellant] heeft geweigerd daaraan te voldoen.
4.2 In deze procedure stelt [geïntimeerden] dat [appellant] gehouden is het wettelijk erfdeel uit te betalen en dat de waarde van de nalatenschap f 250.000,- bedraagt, zodat hij aan ieder van geïntimeerden 2/9 van dat bedrag, ofwel f 55.555,55 dient te voldoen. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerden] in zoverre toegewezen en voor het overige afgewezen.
4.3 Hierbij gaat het allereerst om de vraag of het verweer van [appellant] opgaat dat [erflater] met het opnemen van de ouderlijke boedelverdeling in het testament heeft willen voldoen aan een natuurlijke verbintenis tot verzorging van [appellant]. Naar het oordeel van het hof blijkt reeds uit de hierboven (r.o. 4.1 onder c.) aangehaalde bepaling dat dit het geval is geweest. Hetgeen [geïntimeerden] in dit verband naar voren heeft gebracht, kan aan deze duidelijke bepaling niet afdoen. Dat geldt ook voor zijn opmerking dat deze bedoeling tussen het moment van het opmaken van het testament en het overlijden gewijzigd kan zijn; [erflater] heeft haar testament niet gewijzigd, zodat van de inhoud van het voorliggende testament uitgegaan dient te worden. Welke betekenis in dit verband precies aan de toelichting van de notaris (prod. 1 c.v.d.) kan worden toegekend, kan gezien het bovenstaande in het midden blijven. Het hof kan zich gezien het bovenstaande niet vinden in het oordeel van de rechtbank dat het verweer van [appellant] op dit punt faalt, zodat diens grieven in zoverre slagen.
4.4 De volgende vraag is of deze natuurlijke verbintenis tot verzorging van [appellant] zo ver strekt dat het recht dat [geïntimeerden] in beginsel heeft om zijn wettelijk erfdeel zonder uitstel te ontvangen daaraan ondergeschikt gemaakt dient te worden. Zoals hierboven (r.o. 4.1 onder d.) aangegeven, blijkt uit het testament dat [erflater] voor ogen heeft gestaan dat de vordering van [geïntimeerden] op [appellant] eerst bij diens overlijden opeisbaar zou worden. Daarmee staat evenwel nog niet vast dat het wettelijk erfdeel van [geïntimeerden] inderdaad niet opeisbaar is.
4.5 In dit verband is evenzeer van belang in hoeverre er sprake is van een reële verzorgingsbehoefte aan de zijde van [appellant] die aan het zonder uitstel uitkeren van het wettelijk erfdeel in de weg staat. De strekking van het testament is [appellant] goed verzorgd achter te laten. Indien ook wanneer het wettelijk erfdeel zonder uitstel wordt uitgekeerd, in de verzorging van [appellant] in een zelfde mate van welstand als tijdens zijn huwelijk met [erflater]s is voorzien, is er geen grond voor dat uitstel en dient het verweer van [appellant] op dit punt verworpen te worden.
4.6 [appellant] heeft zijn standpunt met betrekking tot deze reële verzorgingsbehoefte tot dusver onvoldoende met bescheiden onderbouwd, hoewel de wederpartij daar een en andermaal om verzocht heeft.
Het gaat hierbij onder meer om dagafschriften van rekeningen van [appellant] bij de [bank] en de [bank] sedert het overlijden van [erflater]. [Appellant] stelt dat hij deze niet heeft bewaard en dat aan het verkrijgen van kopieën kosten zijn verbonden. Een en ander komt evenwel voor zijn risico, zeker gezien het gegeven dat [geïntimeerden] reeds eind juli/begin augustus 1998, ruim een jaar na het overlijden van zijn moeder, zijn wettelijk erfdeel heeft opgeëist, zodat [appellant] er op bedacht kon zijn dat hij zijn financiële stukken nog nodig zou kunnen hebben.
Verder gaat het hierbij om een verklaring van de bank ter bevestiging van de stelling van [appellant] dat hem in verband met zijn leeftijd en inkomen geen lening verstrekt kon worden.
In dit verband zijn voorts van belang de belastingaangiften van [appellant] over 1997 tot en met 2000 en bewijsstukken met betrekking tot zijn huidige inkomen alsmede de situatie die ontstaat wanneer hij de 65-jarige leeftijd (o.a. pensioen PTT) bereikt.
4.7 Eerst aan de hand van deze gegevens zal vastgesteld kunnen worden of en in hoeverre het zonder uitstel uitkeren van het wettelijk erfdeel zodanig in strijd is met de reële verzorgingsbehoefte van [appellant] waarin [erflater] middels haar testament heeft willen voorzien, dat dit uitstel gerechtvaardigd is. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen de hierboven bedoelde stukken bij akte in het geding te brengen. [geïntimeerden] zal hierop bij antwoordakte kunnen reageren.
4.8 Indien zou blijken dat het hierboven behandelde verweer van [appellant] verworpen dient te worden, komt de kwestie van de omvang van de nalatenschap aan de orde. Voor dat geval acht het hof het wenselijk dat [appellant] van de gelegenheid gebruik maakt thans reeds een overzicht van de bestanddelen van de nalatenschap van [erflater] en de waarde daarvan in het geding te brengen.
4.9 Een belangrijk bestanddeel is de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats]. Op de waarde hiervan zijn partijen uitvoerig ingegaan, zodat het hof op dit punt (voor het geval het aan de orde komt) reeds nu kan beslissen.
Het hof gaat uit van een waarde van f 160.000,= per datum overlijden. [appellant] heeft deze waarde aangetoond door het taxatierapport van 25 augustus 2000 van [taxateur] (prod. 5 m.v.g.). [geïntimeerden] heeft erop gewezen dat het hier om een partijrapportage gaat en de juistheid ervan betwist. Volgens hem is de waarde van de woning ongeveer f 180.000,= tot f 200.000,=. [geïntimeerden] heeft evenwel geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding zouden moeten zijn om te twijfelen aan de deskundigheid of integriteit van de taxateur of aan de juistheid van diens taxatie. De door hem aangegeven hogere waarde van de woning is door hem niet met enig feitelijk gegeven onderbouwd. Het hof gaat dan ook aan zijn betwisting als onvoldoende gemotiveerd voorbij.
4.10 Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
5. De beslissing
Het hof verwijst de zaak met het hierboven onder 4.6, 4.7 en 4.8 omschreven doel naar de rolzitting van dinsdag 5 februari 2002;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs Rothuizen-Van Dijk, Meulenbroek en Sterk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 januari 2002.