ECLI:NL:GHSHE:2002:AE3482

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
98/05632
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Muijen
  • R.O.J.M. de Windt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en hoofdverblijf in relatie tot tweede woning

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, ging het om een belastinggeschil tussen de heer X, de belanghebbende, en de Inspecteur van de rijksbelastingdienst. De mondelinge uitspraak vond plaats op 3 mei 2002, na een zitting op 19 april 2002, waarbij de belanghebbende niet aanwezig was. De zaak betrof de vraag of de woning van de belanghebbende in Y als hoofdverblijf kon worden aangemerkt, terwijl hij ook een tweede woning bezat in D. De belanghebbende stelde dat hij de woning in D duurzaam ter beschikking had en dat deze niet als tweede woning moest worden aangemerkt. Het Hof oordeelde echter dat de woning in Y als hoofdverblijf gold, waardoor de woning in D als tweede woning werd beschouwd volgens de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het Hof verwierp ook het beroep van de belanghebbende op door de Inspecteur opgewekt vertrouwen, omdat er geen toezegging was gedaan die voor het onderhavige jaar zou gelden. De uitspraak concludeerde dat het beroep van de belanghebbende ongegrond was, en dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De belanghebbende had de mogelijkheid om binnen vier weken na de uitspraak een verzoek in te dienen voor vervanging van de mondelinge uitspraak door een schriftelijke uitspraak.

Uitspraak

BELASTINGKAMER.
Nr. 98/05632
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH.
PROCES VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK.
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vierde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid particulieren/ondernemingen te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur), op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
De mondelinge behandeling.
Deze heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 19 april 2002 te Roermond.
Aldaar is verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is, hoewel daartoe op de voorgeschreven wijze opgeroepen, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.
Na behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 3 mei 2002, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
De beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De gronden
1. Het Hof stelt op grond van de stukken de volgende feiten vast.
Belanghebbende woonde gedurende het onderhavige jaar met zijn echtgenote in de hem in eigendom toebehorende woning op het adres A straat 1 te Y. Op dit adres staat belanghebbende ook ingeschreven in het bevolkingsregister.
Voor dit pand is een WOZ-beschikking afgegeven voor een waarde van fl. 339.000,-. Belanghebbende is werkzaam als directeur bij B B.V. te C en beschikt over een door de werkgever ter beschikking gestelde auto. Belanghebbende is eigenaar van nog een woning, gelegen te D, E straat 1, met een WOZ-waarde van fl. 110.000,-. Belanghebbende rijdt niet dagelijks op en neer tussen C en Y maar verblijft van maandag tot en met donderdag in de woning te D.
2. Belanghebbende stelt dat de woning in D, gelet op het feit dat hij deze woning duurzaam ter beschikking heeft en hij deze niet in vrij opleverbare staat kan verkopen dan nadat hij op andere wijze in zijn woonbehoefte heeft voorzien, geen tweede woning is doch hem anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat als bedoeld in artikel 42a, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1997; hierna: de Wet). Voor de onderhavige woning betekent de visie van belanghebbende een huurwaarde ad 1 % van fl. 110.000,- ofwel fl. 1.100,-. Belanghebbende stelt verder dat indien het Hof zijn visie niet deelt er in ieder geval voor het onderhavige jaar sprake is van door de Inspecteur opgewekt, in rechte te beschermen vertrouwen. Belanghebbende baseert deze stelling op het feit dat in de aangiftes van de voorafgaande jaren de huurwaarde van de woning te D is aangegeven naar de waarde in bewoonde staat en dat deze aangiftes op dit punt door de Inspecteur nooit zijn gecorrigeerd.
3. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat er voor wat betreft de woning te D sprake is van een tweede woning met een daarbij behorende huurwaarde van 2,05 % van fl. 110.000,-. Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat er sprake zou zijn van opgewekt vertrouwen stelt de Inspecteur dat het volgen van een aangifte niet voldoende is om bij belanghebbende het vertrouwen te wekken dat over het onderhavige jaar eenzelfde gedragslijn zal worden gevolgd.
4. Gelet op de onder 1. genoemde feiten -een en ander in onderlinge samenhang bezien- is het Hof van oordeel dat de woning in Y aan belanghebbende anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat als bedoeld in artikel 42a, lid 1, van de Wet. Hieruit volgt reeds dat er voor wat betreft de woning in D sprake moet zijn van een tweede woning zoals bedoeld in artikel 42a, lid 10, van de Wet; immers het woord "hoofdverblijf" brengt reeds met zich dat iedere andere gelijktijdig aan een belastingplichtige toebehorende woning als een tweede woning in de zin van genoemde bepaling dient te worden beschouwd.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad d.d. 13 december 1989, nummer 25.077, onder meer gepubliceerd in BNB 1990/119*, is het Hof van oordeel dat belanghebbendes beroep op bij hem in rechte te beschermen door de Inspecteur opgewekt vertrouwen moet worden verworpen. Gesteld noch gebleken is dat de gedragslijn van de Inspecteur berust op een toezegging waarvan de belastingplichtige mocht menen dat zij ook voor het onderhavige jaar zou gelden.
5. Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur, zodat moet worden beslist als hiervoor is vermeld.
De proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus vastgesteld op 3 mei 2002 door G.J. van Muijen, lid van voormelde Kamer, en op die datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, waarnemend-griffier.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 17 mei 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 68,07.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van € 68,07 verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.