4.4. Toetsing van de onder 4.3. vermelde criteria leidt tot het volgende.
4.4.1. Voorop dient te worden gesteld dat de maatschap een bedrijf exploiteert en dat in dat kader de schade heeft plaatsgevonden, terwijl de aanpassing van de installatie en de leverantie van de elektriciteit ook kennelijk ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten plaats hadden. De positie van [appellanten] is, ook als rekening gehouden wordt met de door [appellanten] aangevoerde factoren, niet zodanig dat zij niet noemenswaard valt te onderscheiden van de positie van een natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf als bedoeld in de aanhef van de artikelen 6: 236 en 6: 237 BW. Hieraan doet niet af dat de sociaal economische positie van Mega vele malen sterker is dan die van [appellanten] en evenmin dat [appellanten] zelf geen gebruik maken van algemene voorwaarden; voor reflexwerking is in de gegeven situatie dan ook onvoldoende grond.
4.4.2. Vast staat dat een werknemer van Mega de fout heeft gemaakt om na de elektrische installatie van de maatschap te hebben verzwaard niet tevens de zekering van de transformator, waarop die installatie was aangesloten, te hebben gecontroleerd, althans heeft nagelaten om ook die zekering te verzwaren. Er is echter niet aannemelijk geworden dat het niet verzwaren van de zekering van de transformator het gevolg is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid van de betreffende werknemer. Veeleer lijkt er sprake te zijn geweest van een op zichzelf verwijtbare nalatigheid, welke gelet op de daarmee gemoeide kans op schade voor afnemers uiteraard vermeden had dienen te worden, maar waarvan niet kan worden gezegd dat die nalatigheid - mede gelet op de uit het tijdsverloop tussen de wijziging van de installatie en het ontstaan van de schade blijkende beperkte grootte van die kans - zó ernstig is, dat deze grove schuld van Mega oplevert. Hieraan doet niet af dat bedoelde kans op schade zich in casu heeft gemanifesteerd.
4.4.3. Mega is inderdaad feitelijk monopolist op het terrein van de elektrische energievoorziening in Limburg. Dit brengt voor een afnemer o.m. met zich dat deze de algemene voorwaarden van Mega dient te accepteren. Juist is dat een afnemer niet gerechtigd is om b.v. zelf de zekering in de transformator, waarop zijn elektrische installatie is aangesloten, te (doen) controleren, maar ook in zoverre een volledig van Mega afhankelijke positie heeft. [appellanten] hebben ook terecht aangevoerd dat Mega de fout heeft gemaakt in haar hoedanigheid van installateur en niet in haar hoedanigheid van leverancier van stroom. Aannemelijk is verder dat Mega zich voor fouten van haar werkzaamheden als installateur op aanmerkelijk gunstigere voorwaarden zal kunnen verzekeren dan dat dit voor haar leveranties als stroomleverancier zal kunnen, terwijl het zelfs gelet op de daaraan verbonden risico's twijfelachtig is of Mega zich wel voor de nadelige gevolgen van onderbrekingen van de stroomtoevoer kan verzekeren.
4.4.4. Het onder het vorige punt gestelde geldt echter voor alle in Nederland gevestigde energiebedrijven en is als zodanig algemeen bekend. Ook is een feit van algemene bekendheid dat Nederlandse energiebedrijven hun algemene voorwaarden bij een aanvraag om aansluiting op het energienet aan de aanvrager plegen te overhandigen of toe te zenden en daarenboven veelal bereid zijn om hun voorwaarden op een eerste telefonisch of schriftelijk verzoek toe te zenden aan degenen, die daarom vragen. De kenbaarheid van de algemene voorwaarden van Mega levert voor haar afnemers dus geen enkel probleem op.
4.4.5. In het bijzonder echter gelet op de omstandigheid dat het door [appellanten] uitgeoefende slachtkuikenbedrijf kennelijk een qua afhankelijkheid van een ononderbroken stroomvoorziening uiterst kwetsbaar bedrijf is, waarbij in geval van stroomuitval het ventilatiesysteem buiten werking treedt en de kuikens door verstikking omkomen, dient naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te worden aangenomen dat primair [appellanten] er op bedacht hadden moeten zijn om ter voorkoming van dergelijke evenementen en met het oog op het welzijn van de slachtkuikens voor de installatie van een noodaggregaat te zorgen. Een dergelijke aanschaf is ook in de agrarische sector niet ongebruikelijk en bedrijfseconomisch gezien gaat het daarbij om relatief geringe kosten.
4.4.6. [appellanten] hebben zich tevoren beroepshalve kennelijk niet van het exoneratiebeding en de beperking van de aansprakelijkheid op de hoogte doen stellen. Vanwege de onder de twee laatste punten genoemde redenen had het echter op hun weg gelegen om dit wel te doen en zich vervolgens tegen eventueel daaruit voortvloeiende bedrijfsschade te verzekeren. Hieraan doet niet af dat Mega dit vermoedelijk als installateur eveneens had kunnen doen, omdat [appellanten] naar verkeersopvattingen de eerst aangewezenen waren om dit te doen.
4.4.7. Noch de hierboven onder 4.2.2. genoemde feiten en omstandigheden, noch eventuele overige in de punten 7 en 12 van de conclusie van repliek genoemde feiten of omstandigheden kunnen hetzij afzonderlijk hetzij in samenhang met elkaar tot een ander oordeel leiden.
4.4.8. De slotsom is daarom dat de hier aan de orde zijnde grieven falen.