ECLI:NL:GHSHE:2002:AE9481

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.000817.02 O.W.V.
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Van den Elzen
  • Mrs. De Hullu
  • Mr. Pijls
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal en doodslag met wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank te Breda van 21 januari 2002. De veroordeelde, die thans gedetineerd is in het Huis van Bewaring P.I. Almere Binnen, is eerder veroordeeld voor diefstal, doodslag en het verkrijgen van wederrechtelijk voordeel. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 30 oktober 2002 uitspraak gedaan in deze zaak. De veroordeelde heeft tijdig hoger beroep ingesteld tegen de eerdere uitspraak, waarin hij werd veroordeeld tot een geldboete van €10.099,79, subsidiair honderd dagen hechtenis. Het hof heeft het onderzoek in hoger beroep verricht en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde. Het hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de kwalificatie van de tweede diefstal, die het hof heeft gekwalificeerd als afpersing. Het hof heeft geoordeeld dat de veroordeelde voldoende draagkracht heeft om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, ondanks het verweer dat hij niet in staat zou zijn om het bedrag te betalen. De verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van de betalingsverplichting is vastgesteld op vierentwintig jaar, met de mogelijkheid voor het Openbaar Ministerie om uitstel van betaling te verlenen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en de veroordeelde blijft verantwoordelijk voor het betalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

parketnummer : 20.000817.02 O.W.V. - 1 -
uitspraakdatum : 30 oktober 2002
tegenspraak
na aanh: aangezegd
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
A R R E S T
op het hoger beroep, ingesteld tegen de uitspraak ex art. 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van de rechtbank te Breda van 21 januari 2002 onder parketnummer 02/001497-01 en 02/017792-01, tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring P.I. Almere Binnen te Almere,
hierna te noemen: veroordeelde.
Het hoger beroep
De veroordeelde heeft tijdig tegen genoemde uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de veroordeelde naar voren is gebracht.
De beslissing waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de redengeving waarop dit berust, met uitzondering van hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van het door de raadsman ter terechtzitting in eerste aanleg gevoerde verweer omtrent de draagkracht van veroordeelde.
De beoordeling
Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank te Breda van 21 januari 2002 (parketnummers 02/001497-01 en 02/017792-01) veroordeeld ter zake:
1. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
2. diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
3. doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
welk vonnis bij arrest van dit hof van 30 oktober 2002 (parketnummer 20.000400.02) is bevestigd, met dien verstande dat het hof -anders dan de rechtbank- het onder 2 bewezen verklaarde heeft gekwalificeerd als "afpersing" en het onder 3 bewezen verklaarde als "doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren".
Overweging omtrent het door en namens de verdachte gevoerde draagkrachtverweer
Door en namens de veroordeelde is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat veroordeelde niet de draagkracht heeft om aan de Staat enig geldbedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof is evenwel, gelet op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde niet in staat zou zijn aan zijn betalingsverplichting te voldoen, mede gelet op het feit dat de verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van deze betalingsverplichting ingevolge artikel 76 juncto artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht vierentwintig jaar is, terwijl het Openbaar Ministerie gedurende die termijn onbeperkt uitstel van betaling kan verlenen en betaling in termijnen kan toestaan.
Ook overigens zijn geen omstandigheden gebleken die aan toewijzing van de vordering in de weg staan.
B E S L I S S I N G :
Het hof:
Bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door Mr. Van den Elzen, als voorzitter
Mrs. De Hullu en Pijls, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Kroes, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2002.
Mr. De Hullu is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 01
tijd : 09.30
rolnummer: 20.000817.02O.W.V.
verdachte:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te , ,
thans UAH gedetineerd in het Huis van Bewaring P.I. Almere Binnen te Almere
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 21 januari 2002 ter zake van:
veroordeeld tot:
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op Ç 10.099,79 (zegge tienduizendnegenennegentig euro en negenenzeventig eurocent),
en legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van Ç 10.099,79 (zegge tienduizendnegenennegentig euro en negenenzeventig eurocent), subsidiair honderd dagen hechtenis;