4.14.1 Volgens grief I heeft de rechtbank ten onrechte aan [appellant] een vergoeding toegekend van in totaal f 27.190,86 met rente. Bij de berekening van de te vergoeden schade moet worden uitgegaan van het verschil tussen de financiële positie waarin [appellant] zou hebben verkeerd indien de gemeente geen onrechtmatige daad had gepleegd en hij de woning aan de [adres 1] daadwerkelijk had gehuurd en bewoond, en de feitelijke financiële situatie van [appellant], nu dit onrechtmatig handelen wel heeft plaatsgevonden en hij in 1982 de woning aan de [adres 2] heeft betrokken. Daarbij moet tevens rekening worden gehouden met de omstandigheid dat [appellant] vanaf 1 januari 1982 tot 1 juni 1996 niets heeft betaald voor het gebruik van de woning aan de [adres 2]. Deze grief slaagt.
4.14.2 Medio 1980 heeft de gemeente [appellant] de woning aan de [adres 1] als vervangende woonruimte aangeboden voor een huur van f 310,-- per maand. Bij brief van 15 januari 1981 heeft de gemeente dit aanbod in verband met de verkoop van de woning ingetrokken. Vervolgens heeft de gemeente [appellant] tot begin 1982 laten wonen in het pand aan de [adres 4]. Na de gedwongen ontruiming op 7 januari 1982 betrok [appellant] nog diezelfde dag de hem door de gemeente in huur aangeboden woning aan de [adres 2]. Een huurovereenkomst kwam niet tot stand en [appellant] heeft gedurende een reeks van jaren geen enkele vergoeding voor het gebruik van deze woning betaald.
4.14.3 In een terzake door de gemeente aanhangig gemaakte procedure heeft dit hof bij arrest van 28 augustus 2000 beslist, dat het gebruik dat [appellant] van de woning aan de [adres 2] maakt niet onrechtmatig is jegens de gemeente, nu hij deze met toestemming van de gemeente heeft betrokken. Voorts heeft het hof geconcludeerd dat de gemeente jegens [appellant] over de periode 7 januari 1982 tot 1 juni 1996 geen aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding voor de woning aan de [adres 2], nu de voor betaling daarvan vereiste huurovereenkomst, of - bij gebreke daarvan - sommatie en ingebrekestelling ontbreekt. Het hof heeft anderzijds overwogen dat [appellant] uit hoofde van de inleidende dagvaarding sinds 22 mei 1996 op de hoogte was van het feit dat de gemeente van hem een vergoeding voor in ieder geval het toekomstig gebruik van de woning eiste, en het bedrag daarvan per en vanaf 1 juni 1996 vastgesteld op f 365,-- per maand, te verhogen op basis van het prijsindexcijfer gezinsconsumptie.
4.14.4 De vordering van [appellant] tot schadevergoeding gaat ervan uit dat wanneer de gemeente de onderhandelingen niet voortijdig had afgebroken, begin 1981 met betrekking tot de woning aan de [adres 1] een huurovereenkomst tot stand was gekomen volgens het eerdere aanbod van de gemeente. In dit laatste geval zou [appellant] vanaf het betrekken van de woning daarvoor een maandelijkse huur verschuldigd zijn geweest overeenkomstig dat aanbod. Vaststaat dat [appellant] over de periode van 7 januari 1982 tot 1 juni 1996 geen enkele vergoeding heeft betaald voor het gebruik van de woning aan de [adres 2]. De conclusie van dit hof, in eerdergenoemd arrest, dat de gemeente jegens [appellant] geen aanspraak kan maken op een gebruiksvergoeding voor de [adres 2], althans niet voor wat betreft het tijdvak van januari 1982 tot juni 1996, brengt met zich mee dat [appellant] over die periode, buiten de door hem gevorderde schadeposten, geen woonlasten heeft gehad. Bijgevolg heeft het betrekken van de woning aan de [adres 2] als uitvloeisel van het niet meer kunnen huren van het pand aan de [adres 1] voor [appellant] niet enkel nadeel meegebracht, maar ook een aanzienlijk voordeel opgeleverd, hierin bestaande dat hij gedurende een periode van ruim 14 jaar geen huur of andere gebruiksvergoeding heeft betaald, die hij bij huur en bewoning van de [adres 1] wel verschuldigd zou zijn geweest.
Het hof acht het onder die omstandigheden niet meer dan redelijk bij de vaststelling van de te vergoeden schade een verrekening te doen plaatsvinden met het door [appellant] genoten voordeel, bestaande in de bespaarde woonlasten.
4.14.5 Voor de begroting van het genoten voordeel gaat het hof uit van de huursom die [appellant] aan de gemeente had moeten betalen, indien een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres 1] tot stand zou zijn gekomen, berekend over de periode aanvangend op 7 januari 1982, de dag van de gedwongen ontruiming van de [adres 4] en het betrekken van de woning aan de [adres 2], en eindigend op 1 juni 1996, per welke datum [appellant] de door dit hof vastgestelde huur van die woning is gaan betalen. Over de hiervoor bedoelde periode zou [appellant], uitgaande van de in 1980 door de gemeente aangeboden en door hem zeer aanvaardbaar geachte huurprijs van f 310,-- per maand, en rekening houdend met de aangereikte consumentenprijsindexcijfers een totaalbedrag van f 69.104,-- aan huur verschuldigd zijn geweest.
4.14.6 Het hof stelt vast dat het door [appellant] genoten voordeel als hiervoor berekend, aanzienlijk meer bedraagt dan het op grond van de overwegingen in het principaal appel voor toewijzing in aanmerking komende deel van zijn vordering tot schadevergoeding. Daarbij is het hof er nog aan voorbijgegaan dat, als gevolg van de indexering, de maandelijkse huurprijs voor de [adres 1], thans beduidend hoger zou zijn geweest dan de overeenkomstig de door dit hof aangegeven uitgangspunten vastgestelde huurprijs van de [adres 2]. Nu [appellant] gedurende een reeks van jaren geen woonlasten heeft gehad, kan redelijkerwijs niet worden staande gehouden, dat hij in verband met de bewoning van de [adres 2] meer kosten heeft moeten maken dan wanneer hij begin 1981 de woning aan de [adres 1] had kunnen betrekken en de daarvoor sedertdien door de gemeente gevraagde huurprijs had voldaan. Om die reden is het hof van oordeel dat terzake aan [appellant] geen schadevergoeding toekomt.
4.14.7 Ten overvloede stelt het hof nog vast dat hier enkel de vraag naar de omvang van de door [appellant] als gevolg van het onrechtmatig handelen van de gemeente geleden schade aan de orde is. Uitsluitend in dat kader heeft het hof de omvang van het te verrekenen voordeel vastgesteld. Zoals de gemeente ook uitdrukkelijk heeft aangegeven, is van een vordering in reconventie geen sprake. De gemeente vordert niet betaling of vergoeding van het verschil tussen de werkelijke financiële positie [appellant] en die waarin hij verkeerd zou hebben bij huur van de [adres 1].