ECLI:NL:GHSHE:2002:AF0526

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.000906.01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Aarts
  • Mrs. Ficq
  • Mrs. Pijls
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot de vervaardiging van XTC

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 april 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Maastricht. De verdachte, geboren in 1957 en wonende te [adres], werd beschuldigd van het medeplegen van het vervaardigen van XTC. Het hof oordeelde dat de verdachte zijn garage ter beschikking had gesteld aan een derde, genaamd [derde], voor de huurprijs van f. 10.000,-- voor een periode van twee weken. In deze garage werd een XTC-laboratorium aangetroffen, inclusief materialen die waren aangeschaft met een bedrijfspas van de verdachte. De verdachte kon geen aannemelijke verklaring geven voor de aanwezigheid van deze materialen en de omstandigheden rondom de brand die ontstond in de garage. Het hof concludeerde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad ongeveer 87.000 XTC-pillen en dat hij betrokken was bij de voorbereiding en bevordering van de productie van deze pillen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de gevaren voor de omgeving. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 2, 10, en 10a van de Opiumwet en de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

parketnummer : 20.000906.01
uitspraakdatum : 12 april 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 28 november 2000 in de strafzaak onder parketnummer 03/005454-00 tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats], op [datum] 1957,
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1. op 20 juli 2000 in de gemeente Landgraaf tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 87000 XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. op 20 juli 2000 in de gemeente Landgraaf tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit bedoeld in het derden of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van XTC pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, een groot aantal goederen waaronder een tableteermachine, stempels, gasflessen, laboratoriumglasbollen, mengvaten, een mixer en een electronische weegschaal, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader(s) wisten dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Met betrekking tot het medeplegen overweegt het hof nog als volgt.
Verdachte zou zijn garage beschikbaar hebben gesteld aan een derde, genaamd [derde], voor een huurprijs die in geen verhouding stond tot de prestatie, namelijk f. 10.000,-- voor de huur van een bedrijfsruimte c.a. achter een kledingzaak, voor de duur van twee weken; het was in deze garage dat een ingericht XTC laboratorium werd aangetroffen.
De in de garage aangetroffen dozen met bindmiddel zijn gekocht bij de Sligro op naam van verdachtes schilderbedrijf; deze bon is in zijn woning aangetroffen.
Verdachte heeft geen aannemelijk verklaring gegeven voor zijn stelling dat die partij bindmiddel, waarvan vaststaat dat die met behulp van de op naam van zijn bedrijf staande bedrijfspas is gekocht, zou zijn gekocht door een ander buiten zijn medeweten.
Voorts werd aceton, een grondstof voor de bereiding van MDMA, aangetroffen in een ruimte die lag nabij de verhuurde ruimten, maar die bij hem in gebruik was.
Op het moment dat de brand ontstond heeft verdachte zich kennelijk ontdaan van de pillen en van een laboratorium standaard, die juist aan gene zijde van de schutting van het perceel van verdachte werden aangetroffen en van een glazen kolf die bij de schutting op het perceel van verdachte lag.
Door een van de verbalisanten is op 20 juli 2000, kort na de ontdekking van het XTC laboratorium, waargenomen dat de hoge begroeing op het perceel aan gene zijde – [lokatie] - niet belopen was, zodat de pillen en de standaard van de zijde van het perceel van vedachte over de schutting moeten zijn geworpen.
Ook is gebleken dat verdachte feitelijke toegang had tot de door hem beweerdelijk verhuurde bedrijfsruimte c.a. op het moment dat door hem de brand werd geconstateerd.
Dit alles in onderlinge samenhang bezien heeft het hof tot het oordeel gebracht dat verdachte wist welke activiteit in de door hem beschikbaar gestelde bedrijfsruimte c.a. werd ontplooid en dat er zijnerzijds ook sprake was van actieve betrokkenheid bij de geconstateerde strafbare feiten; dat dit geschiedde in samenwerking met een of meer anderen acht het hof waarschijnlijk op grond van zijn eigen verklaring, de verklaring van [naam] en de omstandigheid dat verdachte niet over de expertise beschikte om een dergelijk laboratorium op te zetten.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het bewezen verklaarde onder 1 is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, tweede lid, van die wet, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde onder 2 is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 3e van de Opiumwet, juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de grote gevaarzetting voor de omgeving, vanwege de omstandigheid dat het XTC-laboratorium zich bevond in de garage van een woonhuis dat gelegen was in een woonwijk, waardoor bij escalatie zoals in casu brand gemeen gevaar voor de omgeving kon ontstaan;
- de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van de verdachte er rekening mee gehouden dat de verdachte nog niet eerder is veroordeeld en dat naar het oordeel van het hof, hoezeer er ook sprake is geweest van actieve betrokkenheid, het initiatief niet bij hem heeft gelegen.
Van hetgeen in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 10, en 10a van de Opiumwet.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in
artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod".
2: "Medeplegen van om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen: voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat ze bestemd zijn tot het plegen van dat feit".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier jaar.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van de navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 Televisietoestel, kleur zwart, Philips 21PT,
- 1 Videorecorder, kleur zwart, Philips Matchline,
- 1 Videocamera, kleur zwart, JVC GR-AXM20, incl. cassetes, tas en
oplader,
- 1 Bestelauto VK-93-TP, Mitsubishi 300,
- 1 Computer, kleur zwart, Philips CD writer,
- 1 Compactdiscspeler, kleur zwart, BEZZCORO,
- 1 microfoon, kleur zilver, Sony,
- 1 Computer, merkloos,
- 1 Computer 4253X/S,
- 1 Koelkast, kleur wit, Eltron ACPS14, koelapparatuur,
- 1 Kluis, kleur beige, Senator MC350,
- Nederlands geld, totaal fl. 1750,00,
- Buitenlands geld, totaal DM 1200,00,
- 1 ring, kleur goud, dames met 5 steentjes,
- 1 Autoradio, kleur zwart, Alpine,
- 1 stuks Electra, kleur grijs, Philips HFC4, telefoon/fax met
voeding, en
- 1 Fototoestel, kleur grijs, Minolta vectis 30.
aan verdachte [verdachte] voornoemd.
Dit arrest is gewezen door Mr. Aarts, als voorzitter
Mrs. Ficq en Pijls, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Traa, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 april 2002.
[naschrift redactie: het beroep is ingesteld door het OM i.p.v. verdachte]