ECLI:NL:GHSHE:2002:AF1016

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.002933.00
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Aarts
  • Mrs. Ficq
  • Mr. Pijls
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing met dodelijke afloop en wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 februari 2002 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van poging tot afpersing, waarbij de dood van het slachtoffer is ontstaan, en van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De feiten vonden plaats op 6 januari 2000 in Tilburg, waar de verdachte samen met mededaders een gewelddadige poging deed om hennep af te persen van twee slachtoffers. Tijdens deze poging werd een van de slachtoffers, [slachtoffer 1], door een schot verwond, wat leidde tot zijn dood. Het hof oordeelde dat de verdachte een organiserende rol had in deze ripdeal en dat zijn opzet gericht was op het afhandig maken van de hennep door geweld. De verdachte werd veroordeeld tot zeven jaren gevangenisstraf. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en kwam tot een andere bewezenverklaring dan de eerste rechter. De verdachte werd vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, maar het hof achtte de bewezenverklaring van de poging tot afpersing en het wapenbezit wel wettig en overtuigend bewezen. De strafoplegging was gebaseerd op de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare misdrijven. Het hof benadrukte de grote maatschappelijke verontrusting die het gewelddadige karakter van de feiten met zich meebracht.

Uitspraak

parketnummer : 20.002933.00
uitspraakdatum : 19 februari 2002
tegenspraak;
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 14 november 2000 in de strafzaak onder parketnummer 004028-00 tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats], op [datum] 1973,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "De Geniepoort" te Alphen aan den Rijn.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
Voor zover in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn die door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad.
De vrijspraken
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, subsidiair en tweede subsidiair en onder 2 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De enkele omstandigheid dat er sprake zou zijn geweest van "een regisserende rol" van de verdachte bij een ripdeal en dat verdachte aan [medeverdachte 1] in dat kader een vuurwapen ter beschikking zou hebben gesteld, zoals door de advocaat-generaal is betoogd, is, naar het oordeel van het hof, onvoldoende om aan te nemen dat verdachtes opzet - zelfs in de zin van voorwaardelijk opzet - op de dood van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] gericht is geweest. Een andere opvatting zou leiden tot een zodanige uitbreiding van de reikwijdte van het voorwaardelijk opzet dat het mede "het geobjectiveerde gevolg" zou gaan omvatten, hetgeen, naar het oordeel van het hof, strijdig is met het systeem van het Wetboek van Strafrecht.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 derde subsidiair en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1. op 6 januari 2000 te Tilburg op de openbare weg, het Haverhof, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk zich en zijn, verdachtes, mededaders wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid hennep, toebehorende aan die [slachtoffer 1],
welke uitvoering van het feit en het gepleegde geweld en bedreiging met geweld hieruit bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders met dat oogmerk die [slachtoffer 1] hebben vastgepakt en aan die [slachtoffer 1] hebben getrokken en een vuurwapen hebben gericht op die [slachtoffer 1] en vervolgens eenmaal hebben geschoten op die [slachtoffer 1] en daarbij die [slachtoffer 1] hebben geraakt in diens borst en een aantal maal gericht hebben geschoten in de richting van die [slachtoffer 2],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.
3. in de periode van 1 november 1999 tot en met 2 februari 2000 te Tilburg een wapen van categorie II onder 4 (een vuurwapen dat uiterlijk gelijkt op een ander voorwerp dan een wapen), te weten een schietpen, merk Erma, kaliber .22, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 derde subsidiair en onder 3 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Het hof heeft onder 1 derde subsidiair bewezen geacht dat de wil van de verdachte er op gericht was om tezamen met anderen een hoeveelheid hennep van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op gewelddadige wijze afhandig te maken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte afspraken heeft gemaakt over de levering van hennep in Tilburg door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dat de verdachte op 6 januari 2000 de regie had over de gebeurtenissen rond de levering waartoe de verdachte onder meer afspraken heeft gemaakt met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Dat zijn opzet er op gericht was om die hennep met geweld van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afhandig te maken leidt het hof af uit de verklaring van [slachtoffer 2] waaruit kan worden afgeleid dat verdachte niet kon of wilde betalen en uit de omstandigheid dat de verdachte kort voor het plegen van het feit meerdere malen telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 1], waarna [medeverdachte 1] gewapend op de plaats van het misdrijf verscheen, alsmede de omstandigheid dat [medeverdachte 2] - die in overleg met de verdachte op de plaats van het misdrijf aanwezig was en zich tot dat moment vriendschappelijk met die [slachtoffer 1] had onderhouden - toen [medeverdachte 1] op de plaats van het misdrijf verscheen, zijn gedrag ingrijpend veranderde en [slachtoffer 1] vastgreep, waarna tussen [slachtoffer 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een worsteling ontstond.
Deze reconstructie vindt ook steun in de verklaring van [getuige 1] dat bij de verdachte en zijn mededaders het plan is ontstaan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van de partij hennep te beroven.
Het hof laat aan zijn overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde feit heeft gepleegd meewerken dat, naar zijn oordeel, de verklaring van verdachte dat hij die [medeverdachte 1] niet kende volstrekt ongeloofwaardig is. Uit de printgegevens kan immers worden afgeleid dat verdachte reeds contacten met [medeverdachte 1] moet hebben gehad voor het moment dat er sprake was van de onderhavige henneptransactie - het nummer van [medeverdachte 1] was ook opgeslagen in het geheugen van de mobiele telefoon van verdachte - en uit de verklaring van [getuige 2] waaruit kan worden afgeleid dat zij elkaar ook voordien persoonlijk hebben ontmoet.
De stelling van de verdediging dat het [medeverdachte 2] was die met de mobiele telefoon van de verdachte op 6 januari 2000 kort voor het plegen van het feit meerdere malen contact heeft gehad met [medeverdachte 1], acht het hof volstrekt onaannemelijk.
Uit de printlijsten blijkt dat met de mobiele telefoon van de verdachte op 6 januari 2000 meerdere malen contact is gelegd met de mobiele telefoon van [medeverdachte 1]. De verdachte had op 6 januari 2000 die mobiele telefoon bij zich in de auto. Daarin waren alleen de verdachte en [medeverdachte 2] gezeten. Uit de printerlijsten blijkt dat via de telefoon van [getuige 2] op 6 januari 2000 kort na het plegen van het onder 1 bewezenverklaarde feit meerdere malen getracht is [medeverdachte 2] op zijn mobiele telefoon te bereiken en dat de mobiele telefoon van [medeverdachte 2] die dag van plaats veranderde. Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 2] op 6 januari 2000 zijn mobiele telefoon bij zich droeg. Er was derhalve voor [medeverdachte 2] op zich ook geen reden om gebruik te maken van de mobiele telefoon van de verdachte. Voorts staat wel vast dat [verdachte] die dag zijn telefoon voortdurend in zijn bezit heeft gehad, getuige de veelvuldige telefoontjes op en rond het tijdstip van het gebeuren, terwijl onaannemelijk is te achten dat [medeverdachte 2] die meest cruciale telefoontjes, die kennelijk er toe strekken om [medeverdachte 1] op de plaats van het delict te "krijgen", gepleegd zou kunnen hebben zonder dat [verdachte] iets daarvan zou hebben gemerkt.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 1 derde subsidiair bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid, junctis de artikelen 312, tweede en derde lid, en 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Het onder 3 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, onder a, (oud) van die wet.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft tezamen met anderen getracht twee mannen te beroven van een partij hennep. Daarbij is een worsteling ontstaan en is één van die twee mannen door een pistoolschot, afgevuurd door een mededader van verdachte, om het leven gekomen. Toen de andere man met de auto, waarin zich de partij hennep bevond, wegvluchtte, zijn er meerdere schoten in zijn richting afgevuurd. De door hem bestuurde auto is daarbij geraakt.
De verdachte is de organisator geweest van deze ripdeal. Hij heeft de beide mannen naar de plaats van de overval geleid en heeft er voor gezorgd dat zij daar bleven tot [medeverdachte 1] met het vuistvuurwapen ter plaatse kwam om met [medeverdachte 2] de afgifte van de partij af te dwingen. Hem is derhalve een ernstig verwijt te maken voor het gebeurde en de voor [slachtoffer 1] noodlottige afloop daarvan.
Aan de nabestaanden van het slachtoffer is door diens gewelddadige dood zeer veel leed toegebracht. Voorts is het gebeuren voor [slachtoffer 2] levensbedreigend geweest. Er zijn door [medeverdachte 1] vier kogels op hem afgevuurd en [slachtoffer 2] is daarbij bijna geraakt; het is slechts een kwestie van geluk geweest dat [slachtoffer 2] niet ook is getroffen.
De overval vond op klaarlichte dag plaats op een openbare parkeerplaats in Tilburg. De gevaarzetting was daardoor groot en de kans dat onschuldige omstanders zouden zijn geraakt was aanwezig. De schietpartij heeft de rechtsorde ernstig geschokt.
Op grond van de op 17 februari 2000 door [getuige 2] afgelegde verklaring is aannemelijk dat de verdachte zich in de zomermaanden van 1999 heeft schuldig gemaakt aan een soortgelijk feit. Ook toen heeft de verdachte het feit georganiseerd. Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister blijkt dat de verdachte vanaf 1987 meerdere malen terzake van vermogensmisdrijven en eenmaal terzake van verboden wapenbezit is veroordeeld. Twee van die vermogensmisdrijven gingen net als de onderhavige zaak gepaard met geweld en/of bedreiging met geweld. De aan de verdachte opgelegde straffen hebben hem er kennelijk niet van kunnen weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan een zeer ernstig misdrijf.
Daarnaast heeft de verdachte een schietpen voorhanden gehad. Tegen verboden vuurwapenbezit dient vanwege de gevaarzetting van vuurwapens adequaat, in relatie tot het potentieel misbruik daarvan, te worden opgetreden.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is -zoals aangegeven- rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake van in dit kader relevante strafbare feiten is veroordeeld, de mate waarin het onder 1 bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht en het gewelddadig karakter van het onder 1 bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair en tweede subsidiair en onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 derde subsidiair en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 derde subsidiair en onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
onder 1 derde subsidiair: "Poging tot afpersing de dood ten gevolge hebbende, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen";
onder 3: "Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een wapen van categorie II (strafbaar gesteld bij artikel 55, derde lid, (oud) van de Wet wapens en munitie)".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van zeven jaar.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis en in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door Mr. Aarts, als voorzitter
Mrs. Ficq en Pijls, als raadsheren
in tegenwoordigheid van mr. Vos, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 februari 2002.
Mr. Pijls is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.