ECLI:NL:GHSHE:2002:AF1048

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0100500 / HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kranenburg
  • A. Huijbers-Koopman
  • J. Goossens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van vordering tot nakoming van overeenkomst tussen Jeka Holding B.V. en appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, waarin Jeka Holding B.V. een vordering tot nakoming van een overeenkomst heeft ingesteld. De overeenkomst, die op 11 mei 1993 tot stand kwam, betrof een betalingsverplichting van [appellant] en T.J. Holding B.V. aan Jeka Holding B.V. van een bedrag van fl. 165.000,--, vermeerderd met rente. [Appellant] heeft een deel van dit bedrag, fl. 60.000,--, betaald, waardoor er nog fl. 105.000,-- resteerde. Jeka Holding B.V. heeft in een eerdere procedure geprobeerd dit bedrag te vorderen, maar deze vordering werd afgewezen omdat het een geldvordering betrof die niet in kort geding kon worden behandeld.

In het hoger beroep heeft [appellant] zich beroepen op verjaring van de vordering. Het hof overweegt dat de verjaring van de vordering tot nakoming is aangevangen op 12 mei 1993, en dat deze zonder stuiting op 12 mei 1998 zou zijn verjaard. Jeka Holding B.V. heeft zich beroepen op stuiting van de verjaring door het instellen van een eis in een eerdere procedure, maar het hof oordeelt dat deze procedure niet heeft geleid tot stuiting van de verjaring, omdat de eis in die procedure is afgewezen.

Het hof concludeert dat de vordering tot nakoming op het moment van het instellen van de vordering door Jeka Holding B.V. op 21 januari 2000 reeds was verjaard. Daarom slaagt grief I van [appellant] in het principaal appel, en wordt het vonnis waarvan beroep vernietigd. Jeka Holding B.V. wordt niet ontvankelijk verklaard in haar vordering, en de kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

typ. SK
rolnr. C0100500/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 7 november 2002,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel bij
exploot van dagvaarding van 14 mei 2001,
tevens incidenteel geïntimeerde,
procureur: mr. R.C.M. Rijk,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid JEKA HOLDING B.V.,
gevestigd te Drunen, gemeente Heusden,
geïntimeerde in het principaal appel bij
gemeld exploot,
tevens incidenteel appellante,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
op het hoger beroep tegen het door de rechtbank te 's- Hertogenbosch gewezen vonnis van 20 april 2001 tussen appellant in het principaal appel - [appellant] - als gedaagde - en geïntimeerde in het principaal appel - Jeka Holding B.V. - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 47525/HA ZA 00-265)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en de tussenvonnissen van 26 mei 2000 en 18 augustus 2000.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] drie grieven in het principaal appel aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vordering van Jeka Holding B.V..
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Jeka Holding B.V. de grieven in het principaal appel bestreden, producties overgelegd, in het incidenteel appel één grief aangevoerd, haar eis gewijzigd en geconcludeerd tot bekrachtiging van dat vonnis, met dien verstande, dat voor zover daarbij de gevorderde rente over de periode vanaf 12 juli 1992 tot 21 januari 1995 is afgewezen en de rente over de periode vanaf 21 januari 1995 is gesteld op fl. 34,52 per dag het vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, [appellant] terzake rente te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Jeka Holding B.V. te voldoen met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:7 lid 2 BW ten aanzien van T.J. Holding B.V. de overeengekomen rente (met rente op rente conform het bepaalde in artikel 6:119 BW) van 12 % per jaar over fl. 105.000,-- vanaf 12 juli 1992 tot 21 januari 1995 en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep. Gelet op het vermelde op pag. 4 en pag. 10 van de mva/mvg gaat het hof ervan uit dat de einddatum van 21 januari 1995 op een kennelijke vergissing berust en gaat het hof ervan uit dat Jeka Holding B.V. de rente vordert vanaf 12 juli 1992 tot de dag der voldoening.
2.3. Nadat [appellant] ter rolle had verklaard geen bezwaar te maken tegen die wijziging van eis, heeft hij een memorie van antwoord in het incidenteel appel genomen.
2.4. Partijen hebben daarna de gedingstukken aan het hof overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
in het principaal appel:
Grief I:
Ten onrechte heeft de rechtbank het door [appellant] gedane beroep op verjaring m.b.t. de rentevordering wel gehonoreerd, maar niet mede geoordeeld dat de hoofdsom zelf reeds was verjaard.
Grief II:
Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] niet is geslaagd in het hem opgedragen bewijs dat een of meerdere personen die Jeka Holding B.V. bevoegdelijk vertegenwoordigden f 15.000, -- van hem in ontvangst hebben genomen en hem daarop namens Jeka Holding B.V. algehele kwijting hebben verleend van al datgene dat Jeka Holding B.V. nog van hem te vorderen mocht hebben.
Grief III:
Ten onrechte heeft de rechtbank de vordering aan Jeka Holding B.V. toegewezen en [appellant] veroordeeld om aan Jeka Holding B.V. een bedrag te betalen ad fl. 105.000,-- te vermeerderen met rente en de proceskosten.
in het incidenteel appel:
Grief I:
Ten onrechte overweegt de rechtbank in haar vonnis van (22 april 2001; het hof leest verbeterd:) 20 april 2001 dat "Jeka Holding tegen het beroep van [appellant] op verjaring van gevorderde rente, ouder dan vijf jaar, geen verweer heeft gevoerd zodat dit beroep slaagt" en dat "de gevorderde rente daarom enkel zal worden toe gewezen vanaf 21 januari 1995, zijnde vijf jaar voor de datum van de dagvaarding".
4. De beoordeling
in het principaal en in het incidenteel appel:
4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende:
a. in dit geding vordert Jeka Holding B.V. bij inleidende dagvaarding van 21 januari 2000 nakoming van een overeenkomst tussen Jeka Holding B.V. en [tweede partij bij overeenkomst] enerzijds en [appellant] en T.J. Holding B.V. anderzijds;
b. deze overeenkomst is tot stand gekomen op 11 mei 1993;
c. bij die overeenkomst hebben [appellant] en T.J. Holding B.V. zich verplicht aan Jeka Holding B.V. en [tweede partij bij overeenkomst] te betalen een bedrag van fl. 165.000,-- vermeerderd met rente;
d. op dit bedrag is door [appellant] en T.J. Holding B.V. een bedrag van fl. 60.000,-- in mindering betaald op 17 juni 1993, zodat sindsdien resteerde te betalen een bedrag van fl. 105.000, --;
e. Jeka Holding B.V. en [tweede partij bij ovreenkomst] hebben [appellant] en T.J. Holding B.V. voorafgaand aan de sub f genoemde bodemprocedure betrokken in een procedure in Kort Geding voor de President van de rechtbank te 's- Hertogenbosch tot betaling van laatstgemeld bedrag, welke vordering is afgewezen, omdat een dergelijke geldvordering zich niet leende voor beslissing in Kort Geding; deze procedure is bekend onder KG 218-94;
f. in een bodemprocedure voor de rechtbank te Breda tussen Jeka Holding B.V. en T.J. Holding B.V. heeft de rechtbank bij vonnis d.d. 22 april 1997 laatstgenoemde veroordeeld tot betaling van gemeld restantbedrag van fl. 105.000, --; tegen dit vonnis is geen rechtsmiddel aangewend;
g. T.J. Holding B.V. heeft niet aan dat vonnis voldaan;
h. Jeka Holding B.V. vordert thans betaling van genoemd restantbedrag van [appellant].
4.2. In de toelichting op grief I in het principaal appel beroept [appellant] zich in hoger beroep voor het eerst op verjaring van bedoelde vordering.
4.3. In de overeenkomst van 11 mei 1993 is geen tijd voor de nakoming bepaald. In beginsel moet daarom worden uitgegaan van de hoofdregel, vastgelegd in artikel 6:38 BW, dat indien geen tijd voor de nakoming is bepaald terstond nakoming van de verbintenis kan worden gevorderd. Partijen hebben geen feiten gesteld die in dit geval tot een ander oordeel moeten leiden. Mitsdien is de vordering van Jeka Holding B.V. op [appellant] terstond opeisbaar geworden. Gelet op artikel 3:313 BW is de verjaring van de onderhavige rechtsvordering tot nakoming mitsdien aangevangen op 12 mei 1993, zodat deze vordering ingevolge art. 3:307 BW zonder stuiting zou zijn verjaard op 12 mei 1998.
4.4. Weliswaar is die verjaring ingevolge art. 3:316 lid 1 BW in beginsel gestuit door het instellen van een eis in de hiervoor sub 4.1. onder e bedoelde procedure, doch waar die eis is afgewezen en gesteld noch gebleken is, dat binnen zes maanden, nadat dat geding door het in kracht van gewijsde gaan van die uitspraak of op andere wijze is geëindigd, een nieuwe eis is ingesteld, die alsnog tot toewijzing tegen [appellant] heeft geleid, heeft die eis in dat Kort Geding uiteindelijk niet geleid tot stuiting van de verjaring, zoals volgt uit het tweede lid van dat wetsartikel.
4.5. Ingevolge art. 3:317 lid 1 BW kan stuiting van een vordering tot nakoming ook plaats hebben door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling, waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt.
4.6. In haar verweer tegen de gestelde verjaring heeft Jeka Holding B.V. zich niet beroepen op een dergelijke aanmaning van vóór 12 mei 1998.
4.7. Jeka Holding B.V. heeft zich er wel op beroepen, dat zij in de hiervoor sub 4.1. onder f bedoelde procedure tegen T.J. Holding B.V. heeft gesteld, dat zij zich het recht voorbehield haar vordering ook in te stellen tegen [appellant] als hoofdelijk medeschuldenaar alsmede, dat [appellant] als enig directeur en enig aandeelhouder van T.J. Holding B.V. bekend was met die procedure tegen laatstgenoemde.
4.8. Wil een mededeling als bedoeld in art. 3:317 lid 1 BW stuitende werking hebben, dan dient die mededeling te zijn gericht aan de schuldenaar.
4.9. Waar die bewuste stelling van Jeka Holding B.V. was gericht aan het adres van T.J. Holding B.V. en niet aan dat van [appellant] en deze heeft betwist, dat het hier gaat om een mededeling in de zin van laatstgemeld wetsartikel, omdat hij niet vereenzelvigd kan worden met T.J. Holding B.V., moet dit beroep op stuiting der verjaring van de onderhavige vordering worden verworpen.
4.10. Het hof is met [appellant] van oordeel, dat een dergelijke mededeling tot [appellant] persoonlijk had moeten worden gericht om die stuiting te bewerkstelligen.
4.11. Het vorenstaande leidt tot de slotsom, dat de litigieuze vordering tot nakoming, waar deze eerst werd ingesteld bij exploot van dagvaarding van 21 januari 2000, op die datum reeds was verjaard.
4.12. Dat betekent, dat grief 1 in het principaal appel slaagt, het vonnis, waarvan beroep, moet worden vernietigd en dat Jeka Holding B.V. alsnog niet ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
4.13. Dat betekent tevens, dat de verdere grieven in het principaal appel en de grief in het incidenteel appel geen behandeling meer behoeven. [appellant] had zich reeds in eerste aanleg ook ten aanzien van de hoofdsom op verjaring kunnen beroepen. Doordat hij zich voor het eerst in hoger beroep hierop heeft beroepen, heeft hij voor Jeka Holding B.V. nodeloos kosten veroorzaakt. Het hof ziet hierin aanleiding de kosten van het geding in beide instanties op de hierna vermelde wijze te compenseren.
5. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
5.1. vernietigt het vonnis, waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart Jeka Holding B.V. niet ontvankelijk in haar vordering;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kranenburg, Huijbers-Koopman en Goossens en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 7 november 2002.