ECLI:NL:GHSHE:2002:AF1056
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- M. de Groot-van Dijken
- F. Fikkers
- H. Hendriks-Jansen
- Rechtspraak.nl
Vermogensbeheer en nietigheid van overeenkomst in effectenhandel
In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 november 2002, gaat het om een hoger beroep van een uitspraak van de rechtbank te Roermond. De appellanten, bestaande uit een besloten vennootschap en twee natuurlijke personen, hebben in hoger beroep de vernietiging van een vonnis van 17 mei 2001 gevorderd. De rechtbank had geoordeeld dat de overeenkomst tussen de appellanten en de geïntimeerde, een andere besloten vennootschap, nietig was op grond van artikel 7 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995. De geïntimeerde vorderde terugbetaling van een bedrag van f 260.983,51, vermeerderd met rente en kosten, op basis van de nietigheid van de overeenkomst. De appellanten betwistten dat zij als vermogensbeheerder hadden opgetreden en stelden dat er geen causaal verband was tussen hun handelen en de schade van de geïntimeerde.
Tijdens de zitting van 17 september 2002 is de zaak mondeling behandeld. De appellanten hebben grieven aangevoerd tegen de eerdere uitspraak, maar het hof oordeelde dat de overeenkomst in feite een vermogensbeheerovereenkomst was, ondanks de benaming als advisering en begeleiding. Het hof concludeerde dat de appellanten geen vergunning hadden voor het uitvoeren van vermogensbeheer, wat in strijd was met de wet. De vordering van de geïntimeerde werd gegrond op de nietigheid van de overeenkomst, en het hof oordeelde dat de appellanten de waarde van de effectenportefeuille moesten teruggeven aan de geïntimeerde. Het hof bekrachtigde de uitspraak van de rechtbank, met een correctie op een rekenfout, en veroordeelde de appellanten in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van vergunningen voor vermogensbeheer en de gevolgen van het niet naleven van de wetgeving in de effectenhandel. Het hof bevestigde dat de appellanten hoofdelijk aansprakelijk waren voor de terugbetaling aan de geïntimeerde, en dat de nietigheid van de overeenkomst leidde tot de verplichting om onverschuldigd betaalde bedragen terug te vorderen.