parketnummer : 20.000684.01
uitspraakdatum : 8 februari 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 februari 2001 in de strafzaak onder parketnummer 01/045143/99 tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Groot Brittanië), op [....] 1963,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
doch thans UAH gedetineerd in het Huis van Bewaring [naam]
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op of omstreeks 15 september 1999 te Vught [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd geschopt en éénmaal met kracht tegen het hoofd geslagen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof overweegt daarbij dat verdachte, door herhaaldelijk en met grote kracht te schoppen tegen met name het hoofd van het slachtoffer en vervolgens dat slachtoffer, dat door die trappen verslapt en versuft was, een zodanig gerichte en harde klap te geven dat deze achterover zou kunnen vallen zoals in casu is geschied, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer [slachtoffer] als gevolg daarvan zou overlijden.
De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsman heeft namens verdachte, na uitvoerige analyse van de hoofdrolspelers, hun verhouding tot elkaar en de toedracht van de gebeurtenissen op 15 september 1999, een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweer-exces.
Ten aanzien van [slachtoffer] heeft de raadsman uiteengezet dat hij een gewelddadig verleden heeft, zowel buiten de detentie als in de detentiesituaties waarin hij heeft verkeerd in binnen- en buitenland, en onvoorspelbaar is in zijn gedrag, ook tegenover medegedetineerden. Verdachte [verdachte] heeft daarentegen volgens de verdediging géén gewelddadig verleden. Ook in de EBI heeft [verdachte] nimmer voor problemen gezorgd en zich steeds correct en rustig gedragen.
Voor wat betreft de onderlinge verhouding tussen [slachtoffer] en [verdachte] heeft de raadsman aangegeven dat [slachtoffer] een geïsoleerde positie innam tussen de andere gedetineerden en het personeel, terwijl verdachte [verdachte] een van de weinigen is geweest die er tot op zekere hoogte in is geslaagd dat isolement af en toe te doorbreken.
De door het hof in navolging van de rechtbank in het vorenstaande tot de kern teruggebrachte - in de pleitnotitie uitvoeriger weergegeven - stellingen van de verdediging omtrent de persoon van de hoofdrolspelers en hun onderlinge verhouding vinden een voldoende grondslag in het voorhanden feitenmateriaal.
Deze stellingen worden dan ook als in essentie juist aanvaard. Dat betekent evenwel niet dat het hof tot dezelfde waardering komt van de gebeurtenissen in de namiddag van 15 september 1999 op de luchtplaats als [verdachte].
De kern van het beroep op noodweer dan wel noodweer-exces ligt immers bij de waardering van "het incident" zelf. Dit derde, cruciale, aspect heeft de raadsman gedetailleerd geanalyseerd op de pagina's 13 e.v. van zijn pleitnotitie.
Namens [verdachte] is aangevoerd dat zijn reactie geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer]. Voor zover geoordeeld mocht worden dat de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden - hetgeen volgens [verdachte] niet het geval is geweest - is de strafbaarheid volgens [verdachte] in diens subsidiair bedoelde standpunt uitgesloten, nu die overschrijving het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt. De advocaat-generaal heeft dit beroep op noodweer dan wel noodweer-exces (art. 41 Sr) bestreden.
Aan de hand van de op belangrijke punten overeenstemmende verklaringen van verdachte [verdachte] zelf (afgelegd bij de rechter-commissaris), de medegedetineerden [medegedetineerde 1] en [medegedetineerde 2] (die de gebeurtenissen op de luchtplaats hebben meegemaakt), alsmede de personeelsleden die het "incident" van buiten de luchtplaats geheel of gedeeltelijk hebben gezien, kan met voldoende zekerheid de volgende chronologie worden vastgesteld:
- [verdachte], [medegedetineerde 1] en [medegedetineerde 2] bevinden zich al geruime tijd op de luchtplaats;
- [slachtoffer] komt later op de luchtplaats, begint zonder duidelijke reden te schelden en valt [verdachte], die naar [slachtoffer] toeloopt en met hem wil praten, aan door een kopstoot;
- [verdachte] ontwijkt de kopstoot gedeeltelijk, probeert [slachtoffer] van zich af te houden, geeft [slachtoffer] enige klappen en duwt hem van zich af, waarbij [slachtoffer] tegen de muur van de luchtplaats terecht komt;
- [slachtoffer] komt overeind en komt weer op [verdachte] af;
- [verdachte] geeft [slachtoffer] een paar stoten, waarna [slachtoffer] valt;
- [slachtoffer] bevindt zich op de grond en [verdachte] geeft hem drie of vier schoppen tegen (de voorzijde van) zijn hoofd;
- [slachtoffer] komt overeind en loopt naar [verdachte];
- [verdachte] geeft [slachtoffer] een zeer harde klap. [slachtoffer] valt - na door de klap met zijn voeten van de grond te zijn gekomen - steil achterover en komt met zijn achterhoofd op de (betonnen) vloer van de luchtplaats terecht en blijft liggen.
Het handgemeen heeft kort geduurd. De getuigen spreken van een tijdsspanne uiteenlopend van 30 tot 40 seconden tot hooguit 1,5 minuten. Tijdens het "incident" is er geen personeel op de luchtplaats gekomen. [verdachte] heeft zich even later rustig door personeel van de EBI laten insluiten.
Ten aanzien van de eerste klappen en het van zich afduwen van [slachtoffer] door [verdachte], tengevolge waarvan [slachtoffer] ten val is gekomen deelt het hof in navolging van de rechtbank de visie van de verdediging.
[slachtoffer] is begonnen met het handgemeen. Niet is gebleken dat [verdachte] daartoe aanleiding heeft gegeven. De omstandigheid dat [verdachte] op [slachtoffer] is toegelopen en een gesprek met hem wilde aanknopen, hetgeen past bij de hiervoor eerder aangestipte onderlinge verhouding tussen [verdachte] en [slachtoffer], kan in redelijkheid niet aan [verdachte] worden tegengeworpen. Het toedienen van enige klappen en het duwen - waarvan niet gebleken is dat dit buitensporig hard is geweest - betreffen handelingen die passend waren ter noodzakelijke verdediging van [verdachte] tegen ogenblikkelijk en als wederrechtelijk te kwalificeren fors geweld (kopstoot) van [slachtoffer] tegen [verdachte].
De cesuur ligt bij het daarop gevolgde schoppen door [verdachte]. Vast staat dat [slachtoffer] zich toen op de grond bevond en op dat moment geen acute bedreiging voor [verdachte] vormde. Aldus was er geen sprake meer van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen [verdachte] zich op dat moment moest verdedigen en dus geen feitelijke grondslag voor een geslaagd beroep op noodweer of noodweer-exces.
Maar zelfs wanneer het hof niet tot die uitkomst zou komen, dan nog behoort het beroep op noodweer dan wel noodweer-exces te worden afgewezen.
Met de rechtbank acht het hof namelijk het toegepaste geweld in de vorm van het schoppen disproportioneel. Ook volgens [verdachte] zelf, in zijn verklaring bij de rechter-commissaris, zat [slachtoffer] op de grond. Schoppen tegen het hoofd is in het algemeen een zeer ernstige en levensgevaarlijke vorm van geweld. Daarbij komt nog dat [verdachte] het niet bij één schop heeft gelaten maar, ook naar eigen zeggen, drie of vier keer heeft geschopt. [verdachte] verklaart zelf dat hij niet op vol vermogen heeft geschopt maar uit diverse getuigenverklaringen blijkt overtuigend dat [verdachte] wel meermalen hard tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt. De vergelijking met het wegtrappen van een bal wordt door getuigen meermalen gemaakt. Ook wordt meermalen vermeld dat het hoofd van [slachtoffer] door het trappen bewoog.
Het disproportionele karakter van het door [verdachte] toegepaste geweld geldt ook voor de finale klap tegen het hoofd van [slachtoffer] - die door nagenoeg alle getuigen van het voorval als zeer hard wordt omschreven - tengevolge waarvan [slachtoffer] achterover "gestrekt" is gegaan en (ook volgens [verdachte] zelf heel duidelijk hoorbaar) met zijn hoofd op de grond is geklapt, nu uit getuigenverklaringen blijkt dat [slachtoffer] op dat moment al versuft was, net was opgekrabbeld en aldus geen serieuze bedreiging vormde.
Tenslotte is op geen enkele wijze aannemelijk geworden - niet uit de verklaringen van anderen en evenmin uit de verklaring van [verdachte] zelf - dat [verdachte] ten prooi is geweest aan een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding van de zijde van [slachtoffer] veroorzaakt. Integendeel, alle beschijvingen van de toestand van [verdachte], tijdens het gebeuren en ook direct daarna, wijzen er veeleer op dat hij rustig was, een zekere controle over de situatie had en niet echt in het nauw is gekomen.
Ook is niet aannemelijk geworden dat de gewelddadige "voorgeschiedenis" van [slachtoffer] een dusdanige rol heeft gespeeld bij de gemoedstoestand van [verdachte] tijdens het handgemeen, dat hij als gevolg daarvan zozeer geëmotioneerd was dat hij daardoor ten prooi was gevallen aan een hevige gemoedsbeweging waarbij de grenzen van noodzakelijk verdediging door hem werden overschreden.
Het beroep op noodweer en noodweer-exces wordt derhalve verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het voordeel van de verdachte er rekening mee gehouden dat:
- de verdachte terzake soortgelijke strafbare feiten nog niet eerder is veroordeeld;
- als gevolg van de door het slachtoffer zonder enige aanleiding geïnitieerde agressie de fatale vechtpartij is ontstaan.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
"Doodslag".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van
vier jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door Mr. Van den Elzen, als voorzitter
Mrs. Eijsenga en Van Zinnen, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Traa, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 februari 2002.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[verdachte],
geboren te [plaats] (Groot Brittanië), op [...] 1963,
wonende te , ,
thans UAH gedetineerd in het Huis van Bewaring [naam]
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 februari 2001 ter zake van:
"Doodslag"
veroordeeld tot:
vier jaar gevangenisstraf, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht,
vrijspraak van hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard,