parketnummer : 20.000589.02
uitspraakdatum : 29 juli 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 20 februari 2002 in de strafzaak onder parketnummer 01/085042/01 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [datum] 1959,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave.
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof dient te beraadslagen op grond van de in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd: PRO MEMORIE.
In deze weergave van de tenlastelegging is de in hoger beroep toegelaten wijziging begrepen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1. op 16 mei 2001 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne (diacethylmorfine) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. in de periode van 1 september 1999 tot en met 16 mei 2001 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft vervaardigd hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3. in de periode van 1 september 1999 tot en met 16 mei 2001 te Nuenen, gemeente Nuenen Ca, om een feit bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of vervaardigen van een hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of een of meer andere middelen, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- twee tabletteermachines voorhanden gehad en
- stempels voorzien van het logo Mitsubushi en andere logo's
voorhanden gehad en
- verpakkingsmaterialen voorhanden gehad en
- een hoeveelheid PMK en aceton en Methanol voorhanden gehad,
zijnde die chemicaliën telkens stoffen die benodigd (kunnen) zijn, althans kunnen worden gebruikt bij/voor de bereiding, bewerking, verwerking en/of vervaardiging van (een) stof(fen) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, onder 2 en onder 2 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Uit de hiervoor tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte betrokken is geweest bij productie van verdovende middelen in de loods [adres].
Zijn betrokkenheid bij hetgeen heeft plaatsgevonden in het pand H81/81a leidt het hof af uit de omstandigheid dat volgens diverse getuigenverklaringen verdachte daar veelvuldig aanwezig was en voorts dat er in dat pand een document inbeslaggenomen is waarop de handpalm van verdachte werd aangetroffen.
Gelet op die omstandigheden acht het hof bewezen dat verdachte zo nauw betrokken is geweest bij hetgeen in pand H81/81a is gebeurd, dat ten aanzien van verdachte kan worden gesproken van medeplegen.
Hierbij heeft het hof mede in aanmerking genomen het feit dat verdachte in gebreke is gebleven ook maar enige toelichting te geven omtrent de noodzaak van zijn aanwezigheid in genoemde panden.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, tweede lid, van die wet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder D van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van die wet juncto artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 3 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 3e van de Opiumwet.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij de huiszoeking zijn in het pand [adres] 3371 gram cocaïne, 5475 gram heroïne en 15.000 pillen in de afgesloten meterkast van het kantoorgedeelte aangetroffen. Voorts zijn er 156.000 XTC-pillen (MDMA) op een stellage achter een stapel dozen aangetroffen. Bovendien is verdachte betrokken geweest bij de exploitatie van een XTC-laboratorium.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten als onder 1 en 2 bewezen is verklaard tot een aanmerkelijke straf is veroordeeld, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke strafbare feiten;
- de aanwezigheid van de hiervoor vermelde grote hoeveelheid verdovende middelen;
- de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, onder 2 en onder 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
1: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd".
2: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder D van de Opiumwet gegeven verbod".
3: "Een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door Mr. De Poorter, als voorzitter
Mrs. Koster-Vaags en Denie, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Traa, als griffier.