ECLI:NL:GHSHE:2002:AF2799

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200200291
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Koens
  • A. Draijer-Udo
  • C. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake erkenning van een kind en ouderlijk gezag

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 5 maart 2002. De vrouw verzoekt de beschikking te vernietigen en de man in eerste aanleg niet ontvankelijk te verklaren. De man heeft in zijn verweerschrift verzocht het beroepschrift af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 september 2002, waarbij partijen, hun raadslieden, en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De zaak draait om de erkenning van een kind, geboren uit een kortdurende relatie tussen de vrouw en de man. De vrouw heeft het ouderlijk gezag over het kind, maar de huidige partner van de vrouw heeft het kind erkend. De rechtbank heeft de erkenning door de partner van de vrouw nietig verklaard en toestemming verleend aan de man om het kind te erkennen. De vrouw is het hier niet mee eens en stelt dat de man niet tot de groep personen behoort die de nietigverklaring kan vorderen.

Het hof oordeelt dat de man niet ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij niet behoort tot de kring van personen die de rechtsgeldigheid van de erkenning kan aantasten. De proceskosten worden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen partners zijn. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de man wordt alsnog niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek. De beslissing is genomen door de rechters Koens, Draijer-Udo en Venner-Lijten en is uitgesproken op 15 oktober 2002.

Uitspraak

Rekestnummer R200200291
GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te X,
appellante,
de vrouw,
procureur mr. J.M.H. Vullings,
t e g e n
[de man],
wonende te Y,
geïntimeerde,
de man,
procureur mr. R.A.F. Willems.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 5 maart 2002, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 3 juni 2002, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de man in eerste aanleg niet ontvankelijk te verklaren. Kosten rechtens.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 3 juli 2002, heeft de man verzocht het beroepschrift af te wijzen als ongegrond en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 september 2002. Bij die gelegenheid zijn gehoord partijen en hun raadslieden, alsmede mr. Werger namens de Raad voor de Kinderbescherming (nader te noemen de raad) en de heer [partner], de partner van de vrouw tevens erkenner van [het kind]. De bijzonder curator is niet verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties, overgelegd bij het beroepschrift en het verweerschrift;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 februari 2002;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 24 juli 2002;
- de brief met bijlagen van de procureur van de vrouw d.d. 15 augustus 2002;
- de brief met bijlage van de procureur van de man d.d. 29 augustus 2002;
- de brief met bijlage van de bijzonder curator d.d. 30 augustus 2002.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de inhoud van het beroepschrift.
4. De beoordeling
4.1. Partijen hebben een kortdurende relatie gehad. Uit deze relatie is op 18 maart 2000 [het kind] geboren. De vrouw, de moeder, is aanvankelijk belast met het ouderlijk gezag. Op 17 juli 2001 is [het kind] erkend door de huidige partner van de vrouw, de heer [partner]. Ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de vrouw en de heer [partner] op 20 september 2001 het gezamenlijk gezag over [het kind] hebben gekregen.
4.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de door de heer [partner] gedane erkenning van [het kind] nietig verklaard en de doorhaling gelast van de latere vermelding betreffende erkenning op de akte van geboorte. Tevens heeft de rechtbank bij beschikking van 5 maart 2002 aan de man, ter vervanging van de toestemming van de moeder, toestemming verleend tot erkenning van [het kind]. Tegen beide beschikkingen komt de vrouw in beroep. Het hof heeft de beide beroepschriften mondeling behandeld tijdens de terechtzitting in hoger beroep. Op het beroep tegen de tweede beschikking inzake de vervangende toestemming tot erkenning van [het kind] wordt bij afzonderlijke beschikking (R200200292) beslist.
4.3. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte de erkenning door de heer [partner] nietig heeft verklaard. De man behoort niet tot de groep personen die ingevolge artikel 1:205 BW de nietigverklaring kan vorderen.
4.4. De man stelt daarentegen dat de vrouw er aan voorbij ziet dat artikel 1:205 BW niet de nietigheid van erkenning behandeld, doch de vernietiging van erkenning. De man is van mening dat de vrouw misbruik van haar bevoegdheid maakt, door aan haar huidige partner wél haar toestemming te verlenen en niet aan hem. De erkenning door de heer [partner] dient -zo voert hij aan- geacht te zijn geschied zonder toestemming van de vrouw, zodat de rechtshandeling op grond van artikel 1:204 lid 1 sub c nietig is.
4.5. Nu het hof bij beschikking van heden in het gelijktijdig tussen partijen in hoger beroep aanhangig geschil (R200200292) heeft bepaald dat de erkenning van [het kind] door de heer [partner] rechtsgeldig is geschied, dient de man in de onderhavige zaak niet ontvankelijk te worden verklaard nu hij niet behoort tot de kring van personen die de rechtsgeldigheid van de erkenning krachtens artikel 1:205 BW in rechte kan aantasten.
4.6. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen gewezen partners van elkaar zijn.
5. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank te 's-Hertogenbosch van 5 maart 2002;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de man alsnog niet ontvankelijk in zijn verzoek in eerste aanleg;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Koens, Draijer-Udo en Venner-Lijten en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 oktober 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.