ECLI:NL:GHSHE:2002:AF3191

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/01736
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Swinkels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen van belanghebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch op 13 december 2002 uitspraak gedaan in het beroep van mevrouw X tegen de uitspraak van de Inspecteur inzake de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1996. De aanslag was vastgesteld op een belastbaar inkomen van fl. 21.944,=, na bezwaar van belanghebbende. De Inspecteur had bepaalde beroepskosten niet geaccepteerd, wat leidde tot een verhoging van het belastbaar inkomen. Belanghebbende was van mening dat zij recht had op extra aftrek boven het arbeidskostenforfait, terwijl de Inspecteur dit betwistte.

De mondelinge behandeling vond plaats op 30 oktober 2002, waarbij de Inspecteur aanwezig was, maar belanghebbende en haar gemachtigde niet. Het Hof oordeelde dat belanghebbende op regelmatige wijze was opgeroepen. In de procedure werd de vraag behandeld of belanghebbende boven het arbeidskostenforfait een extra aftrek mocht claimen. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur gelijk had en bevestigde de bestreden uitspraak, waarbij het beroep van belanghebbende ongegrond werd verklaard.

Het Hof overwoog dat de rechtsongelijkheid die door belanghebbende werd aangevoerd, niet onaanvaardbaar was en dat de wetgever niet verplicht was om deze ongelijkheid met terugwerkende kracht op te heffen. De beslissing van het Hof werd in het openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 99/01736
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, zevende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van mevrouw X te Y tegen de uitspraak van het Hoofd van de eenheid particulieren te P van de rijksbelastingdienst (hierna: de Inspecteur) op haar bezwaarschrift betreffende de haar opgelegde aanslag in de inkomstenbe-lasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
1. Ontstaan en loop van het geding
De aanslag, opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 21.944,=, is na tijdig daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak tijdig en op regelmatige wijze in beroep gekomen.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een recht geheven van fl. 85,=.
De Inspecteur heeft het beroepschrift bij vertoogschrift bestreden.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 30 oktober 2002 te
's-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de Inspecteur, terwijl zonder bericht van verhindering belanghebbende noch haar gemachtigde is verschenen.
De Griffier heeft de gemachtigde van belanghebbende bij op
17 september 2002 naar diens adres verzonden oproeping, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, kennis gegeven van plaats, dag en uur van de mondelinge behandeling. Blijkens de door de PTT-post teruggezonden retourkaart is de oproeping op 18 september 2002 aan hem uitgereikt. Op grond van het vorenstaande is het Hof van oordeel dat belanghebbende op regelmatige wijze is opgeroepen.
Het Hof rekent alle genoemde stukken tot de stukken van het geding.
2. Vaststaande feiten
Het Hof stelt op grond van de stukken van het geding de volgende feiten vast:
2.1. Belanghebbende, geboren in 1963 en gehuwd met de heer A, geboren in 1964, was gedurende het onderhavige jaar in dienstbetrekking (hierna: de dienstbetrekking) werkzaam B B.V..
2.2. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende haar woning c straat 1 te Y verbouwd. Deze verbouwing betrof een werkkamer ten behoeve van de dienstbetrekking. De kosten hiervan bedroegen fl. 10.187,25.
2.3. In haar aangifte heeft belanghebbende haar belastbare inkomen als volgt berekend:
inkomsten uit de dienstbetrekking fl. 23.852,=
af: beroepskosten:
1. verbouwingskosten garage tot kantoor fl. 4.080,=
2. energiekosten fl. 540,=
3. apparatuur fl. 450,=
4.arbeidskostenforfait 8% van de
inkomsten uit de dienstbetrekking fl. 1.908,= fl. 6.978,=
aangegeven belastbaar inkomen fl. 16.874,=.
De Inspecteur heeft de hiervóór onder 1,2 en 3 vermelde
beroepskosten niet geaccepteerd en mitsdien het aangegeven
inkomen verhoogd met fl. 5.070,=
en de aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen van fl. 21.944,=.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende boven het bedrag van haar arbeidskostenforfait een bedrag van fl. 1.322,= op de inkomsten uit de dienstbetrekking in aftrek mag brengen.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij is van mening dat, nu het bedrag van de door haar in haar aangifte opgevoerde beroepskosten het forfait overschrijdt, naast de aftrek van die kosten aan haar een extra-aftrek toekomt ten bedrage van de, niet op
de fiscale grond - stimulering van deelname aan werk in loondienst - ingevoerde verhoging van het forfait, door haar gesteld op fl. 1.322,=.
De Inspecteur beantwoordt daarentegen de onder 3.1 gestelde vraag ontkennend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting heeft de Inspecteur aan zijn standpunt niets toegevoegd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag tot een, naar het Hof verstaat, naar een belastbaar inkomen van fl. 23.852,= minus
(fl. 1.908,= + fl. 1.322,= is) fl. 3.230,=, is fl. 20.622,=. Belanghebbende berekent het belang van de procedure op 37,5% van
fl. 1.322,= of, afgerond, op fl. 495,=.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. In zijn arrest van 14 juni 2002, nr. 36 265, V-N 2002/30.4, heeft de Hoge Raad in een geval als het onderhavige in rechtsoverweging 3.5, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende overwogen.
Met betrekking tot de hier aan de orde zijnde rechtsongelijkheid was de wetgever in ieder geval niet gehouden deze met terugwerkende kracht tot vóór 1999 - het jaar waarin de Hoge Raad in zijn arrest van 12 mei
1999, nr. 33.320, BNB 1999/271*, het rechtstekort constateerde betreffen-de vorenbedoelde in strijd met het gelijkheidsbeginsel zijnde verhoging van het arbeidskostenforfait - gelegen belastingjaren op te heffen.
Immers, in aanmerking nemende de aard en de geringe ernst van vorenbedoelde rechtsongelijkheid en het met die ongelijkheid in dat arrest gemoeide bedrag van fl. 1.103,= is het niet onaanvaardbaar dat bij een met de nodige spoed te treffen wettelijke regeling de onderhavige rechtsongelijkheid slechts voor de toekomst ongedaan wordt gemaakt.
4.2. In aanmerking nemende dat het hier gaat om het jaar 1996, het, als door belanghebbende aangegeven, hier een belang betreft van fl. 495,= alsmede het onder 4.1 overwogene, is het Hof van oordeel dat moet worden beslist in de door de Inspecteur voorgestane zin.
5. Griffierecht en proceskosten
Het beroep ongegrond bevindende, acht het Hof geen termen aanwezig om de Inspecteur op de voet van artikel 5, zevende lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken te gelasten belangheb-bende het door haar gestorte griffierecht geheel of gedeeltelijk te vergoeden.
Nu het gelijk aan de zijde van de Inspecteur is en bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch gebleken, acht het Hof geen termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
6. De beslissing
Het Hof bevestigt de bestreden uitspraak.
Aldus vastgesteld op 13 december 2002 door J.Swinkels, lid van voormelde Kamer, en op die dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van D.G. Moll van Charante, waarnemend-griffier.
Aangetekend aan partijen verzonden op: 13 december 2002
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.