typ. AD
rolnr. C0200780/BR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vierde kamer, van 12 december 2002,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HEROS KRAANVERHUUR B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
appellante,
procureur: mr. J.E. Benner,
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding d.d. 7 augustus 2002 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank te Breda tussen appellante, hierna te noemen Heros, als gedaagde sub 1 in de hoofdzaak en eiseres in het incident en geïntimeerde, hierna te noemen [geïntimeerde], als eiser in de hoofdzaak en verweerder in het incident onder nummer 106846/HA ZA 02-526 op 23 juli 2002 gewezen vonnis in het incident.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Nadat tegen [geïntimeerde], die niet in rechte is verschenen, verstek is verleend, heeft Heros een memorie van grieven genomen, twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot toewijzing van de voorwaardelijke incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid UBR Unitbouw B.V., (hierna UBR), gevestigd te Fijnaart.
2.2 Vervolgens heeft Heros uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
3.1. De grieven komen er op neer dat de rechtbank de voorwaardelijke incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring ten onrechte heeft afgewezen.
4. De beoordeling van de incidentele vordering
4.1.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.2. [Geïntimeerde] stelt dat hij op of omstreeks september 1999 aan Heros opdracht heeft gegeven om een aan hem toebehorende caravan met aanbouw (een woonwagen) intern te verplaatsen op het terrein [terrein] in [woonplaats geïntimeerde] en dat Heros voor de uitvoering van deze opdracht mankracht en hulpmaterieel van UBR heeft ingeschakeld. Bij de uitvoering van de werkzaamheden door UBR is aanzienlijke schade ontstaan aan de caravan en aanbouw, voor welke schade [geïntimeerde] zowel Heros als UBR aansprakelijk heeft gesteld.
4.1.3. Bij dagvaarding van 18 maart 2002 heeft [geïntimeerde] voor de rechtbank te Breda een procedure tegen Heros en UBR aanhangig gemaakt, waarbij hij hoofdelijke veroordeling vordert van Heros en UBR tot betaling van een bedrag van € 44.934,28, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 36.366,97 vanaf 11 maart 2002 en de wettelijke rente over € 988,-- vanaf de dag der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening. Vervolgens heeft Heros een incidentele conclusie tot voorwaardelijke oproeping in vrijwaring genomen. Daarop heeft [geïntimeerde] een conclusie van antwoord in het incident tot voorwaardelijke oproeping in vrijwaring genomen. Bij vonnis van 23 juli 2002 heeft de rechtbank de incidentele vordering afgewezen, Heros veroordeeld in de proceskosten en de hoofdzaak verwezen naar de rolzitting voor conclusie van antwoord.
4.2. De grieven betreffen beide de afwijzing van de voorwaardelijke incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring.
4.3. Voorafgaande aan de vraag of de incidentele vordering toewijsbaar is dient het hof ambtshalve de vraag te beantwoorden of tegen het vonnis van de rechtbank tussentijds hoger beroep open staat.
4.4. In het dictum van het vonnis van de rechtbank is uitsluitend beslist op de incidentele vordering, en nog niet op de hoofdzaak. In het systeem van de wet is een tussenvonnis een vonnis waarin in het dictum geen enkele beslissing in de hoofdzaak is genomen. Het vonnis van de rechtbank moet dan ook worden aangemerkt als een tussenvonnis in de zin van artikel 232 lid 1 en artikel 337 lid 2 Rv. Het feit dat in het dictum van het vonnis waarvan beroep een eindbeslissing in het incident is opgenomen en het vonnis in zoverre moet worden aangemerkt als een eindvonnis, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het dictum van het vonnis bevat immers geen enkele beslissing in de hoofdzaak en dat is het doorslaggevend criterium.
4.4.1. Van een tussenvonnis kan hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald of artikel 75 eerste lid Rv van toepassing is (artikel 337 lid 2 Rv). In het bestreden vonnis heeft de rechtbank niet bepaald dat partijen daarvan afzonderlijk in hoger beroep kunnen komen. Evenmin doet zich de situatie voor als bedoeld in artikel 75 eerste lid Rv. Ingevolge het bepaalde in artikel 337 lid 2 Rv is tussentijds hoger beroep derhalve niet mogelijk.
4.4.2. Een beperkte uitleg van het begrip tussenvonnis in de zin van artikel 337 lid 2 Rv, in die zin dat daar geen eindbeslissingen in een incident onder zouden vallen, zou indruisen tegen de bedoeling van de wetgever. De uitsluiting van rechtsmiddelen tegen tussenuitspraken zoals neergelegd in het huidige artikel 337 lid 2 Rv heeft immers plaatsgevonden met het oog op een zo vlot mogelijke behandeling van zaken. Verder is van belang dat de rechter in gevallen waarin hij tussentijds hoger beroep wenselijk acht, ambtshalve kan bepalen dat hoger beroep van het tussenvonnis mogelijk is en dat ook partijen de mogelijkheid hebben er bij de rechter op aan te dringen tussentijds appel expliciet toe te staan.
4.5. Het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat Heros in haar hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank niet kan worden ontvangen. Heros zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, welke tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op nihil.
verklaart Heros niet ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep;
veroordeelt Heros in de proceskosten van het hoger beroep, welke tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. Bod, Kranenburg en Huijbers-Koopman en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 december 2002.