parketnummer : 20.000193.01
uitspraakdatum : 5 maart 2002
tegenspraak;
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 december 2000 in de strafzaak onder parketnummer 01/035232-00 tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats], op [...] 1975,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave.
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering, en met dien verstande, dat aan de door de eerste rechter gebezigde bewijsmiddelen wordt toegevoegd een proces-verbaal van de verbalisanten M.F. van Alebeek en L.H.M. Wigman, beiden brigadier van de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, in de wettelijke vorm opgemaakt,
voor zover dit proces-verbaal -zakelijk weergegeven- inhoudt als verklaring van [slachtoffer], op 6 september 2000 afgelegd tegenover voornoemde verbalisanten:
Toen ik geboeid in de loods lag heb ik gevraagd of ik mocht bellen. Ik moest immers aan dat geld zien te komen. Ik mocht bellen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Ik heb toen mijn vriendin [naam] gebeld. Ik zei tegen haar, dat ik geld moest hebben.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de door de eerste rechter aangebrachte wijzigingen en verbeteringen begrepen.
Het hof overweegt dat in de feitelijke uitwerking van de delictsomschrijving in het primair tenlastegelegde staat vermeld "en/of die [slachtoffer] gezegd dat hij moest zorgen dat er f. 150.000,-- zou worden betaald". Het hof verstaat, gelet op de bewoordingen waarin het kwalificatieve gedeelte van het primair ten laste gelegde is gesteld, zomede het feit dat die [slachtoffer] zelve werd gegijzeld, deze bewoordingen aldus, dat die tot uitdrukking moeten brengen dat anderen dit geld zouden moeten afgeven.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte terzake van "Medeplegen van gijzeling" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van dertig maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte, eveneens voor voormeld feit, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van dertig maanden , met aftrek van voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft tezamen en in vereniging met zijn mededaders [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden met het oogmerk om een ander of anderen te dwingen een geldbedrag te betalen. Deze wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft voorts op een wrede manier plaatsgevonden; de handen van die [slachtoffer] werden vastgetaped en vastgebonden, er werd een zak of een jas over het hoofd gedaan, hij werd tegen het hoofd getrapt en met een scherp voorwerp gestoken, in een loods werd om zijn hals een stuk electriciteitsdraad gedaan en werden zijn voeten vastgebonden aan een rooster.
Gelet op voormelde omstandigheden kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd. Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. Daarbij is rekening gehouden met:
A. voormelde grote ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
B. de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht voor het slachtoffer;
C. het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is;
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 47, 63 en 282A van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het beroepen vonnis, doch alleen voor zover dit betreft de aan de verdachte opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Bevestigt het beroepen vonnis voor al het overige.
Dit arrest is gewezen door Mr. Bergkotte, als voorzitter
Mrs. Huurman-van Asten en Wortmann, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Van Baast, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 maart 2002.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[verdachte],
geboren te Eindhoven, op 9 augustus 1975,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 27 december 2000 ter zake van:
"Medeplegen van gijzeling"
veroordeeld tot:
dertig maanden gevangenisstraf, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht, met vrijspraak van hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard,