parketnummer : 20.001357.01
uitspraakdatum : 8 oktober 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 21 juni 2001 in de strafzaak onder parketnummer 01/025071-01 tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats], op [datum] 1973,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting P.I. Nieuw-Vosseveld te Vught.
De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering, de straf en de strafmotivering, de maatregel alsmede het beslag.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen staan vermeld in de aanvulling als bedoeld in de artikelen 365a en 365b van het Wetboek van Strafvordering; deze aanvulling is aan dit arrest gehecht.
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Verweer
De raadsvrouwe van verdachte heeft aangevoerd dat van voorbedachte raad bij verdachte gericht op de dood van zijn schoonouders geen sprake is geweest. Verdachte zou nooit de bedoeling hebben gehad om zijn schoonouders van het leven te beroven. Verdachte verkeerde in een staat van verwarring en ontreddering en heeft in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling van plotseling opkomende agressie zijn schoonouders aangereden. De aanrijding zou geen uitvoering geweest zijn van een besluit tot levensberoving en in het tijdsverloop tussen het besluit en uitvoering zou verdachte niet hebben nagedacht over en zou zich geen rekenschap hebben gegeven van de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad. Er zou derhalve geen sprake zijn van moord.
Beoordeling van het verweer
Bij de beoordeling van dit verweer gaat het hof uit van de volgende, bij het onderzoek ter terechtzitting gebleken feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit de terzake gebezigde bewijsmiddelen.
1. Op maandag 26 februari 2001 omstreeks 22.30 uur heeft verdachte met zijn auto zijn beide schoonouders, [schoonvader] en [schoonmoeder], aangereden op de kruising Antwerpenlaan - Leuvenlaan te Eindhoven. Als gevolg van de aanrijding is schoonmoeder overleden en schoonvader ernstig gewond geraakt.
2. Hieraan voorafgaand heeft verdachte in de […] bar te Eindhoven carnaval gevierd, in welk café zijn vrouw [echtgenote], met wie hij in een echtscheidingsprocedure is verwikkeld, zijn schoonouders en zwager [zwager] met diens vriendin [vriendin] ook aanwezig waren. Tussen omstreeks 18.15 en 19.00 uur bevond iedereen zich in café […] te Eindhoven. Daar heeft verdachte tegen [echtgenote] gezegd: "ik maak je ouders kapot en jouw leven kapot".
3. In dit café heeft verdachte vervolgens zijn schoonvader bij de keel gegrepen en hem verschillende malen toegeroepen: "ik krijg je nog wel".
4. Verdachte heeft daarna het café verlaten en is naar het station gelopen. Onderweg heeft hij geprobeerd [echtgenote] telefonisch te bereiken, wat niet is gelukt. Hij heeft toen op de voicemail van [echtgenote] tweemaal - om 19.21 en 19.23 uur - zijn schoonvader met de dood bedreigd: "echt ik zweer het je, ik maak hem dood, hij is de mijne"; "dan maak ik jullie pa gewoon helemaal hartstikke dood".
5. Verdachte is daarna met de bus naar huis (Leuvenlaan; verdachte woonde in bij zijn ouders) gegaan en is uit de bus gestapt bij de halte Antwerpenlaan - hoek Leuvenlaan. Deze bushalte ligt dicht bij zowel de woning van zijn eigen ouders als die van zijn schoonouders aan de […]laan. Thuis heeft hij zijn auto gepakt en is gaan rondrijden in de omgeving waar de woningen van zijn ouders, zijn schoonouders en van [echtgenote] liggen. Verdachte verwachtte dat de ouders van [echtgenote] met de bus naar huis zouden komen maar hij wist niet hoe laat.
Omstreeks 20.55 uur heeft hij enige tijd, naar schatting van een getuige 20 minuten, met zijn auto stilgestaan op de Antwerpenlaan nabij de genoemde bushalte. Omstreeks 22.30 uur stond hij opnieuw, zij het op een andere plaats, stil op de Antwerpenlaan in een parkeerhaven, met zicht op de bushalte, ongeveer 50 meter daar vandaan. In de auto heeft verdachte een afscheidsbriefje geschreven met onder andere de tekst: "Jullie pa heeft mij hiertoe gedreven." Naar zijn zeggen na ongeveer 10 minuten heeft verdachte de bus zien komen aanrijden en zijn schoonouders zien uitstappen. Er spookte van alles door het hoofd van verdachte, onder andere dat hij de vader van [echtgenote] wilde aanrijden om bij hem de verantwoording neer te leggen dat hij verdachte zover had gekregen dat verdachte zelfmoord wilde plegen. Toen hij zijn schoonouders de weg zag oversteken is verdachte aangereden, fel accelererend uit parkeerstand. Verdachte zag dat de ouders van [echtgenote] kort naast elkaar liepen, hand in hand. Verdachte heeft gas gegeven. Op het laatst, 2 à 3 seconden voor de klap, heeft hij zijn ogen dichtgedaan en is bewust met de auto in hun richting gereden. Hij hoefde niet gericht te sturen want het kon niet anders zijn dan dat hij hen zou raken. Hij heeft niet geremd.
Verdachte heeft verklaard de hoop te hebben gehad dat zijn schoonouders opzij zouden springen maar verdachte heeft tevens verklaard dat zij geen kans hadden om aan de aanrijding te ontkomen.
6. Uit de verklaring van verschillende getuigen en uit rijproeven die de politie op 12 maart 2001 ter plaatse heeft gedaan met een soortgelijke auto als die van verdachte blijkt dat verdachte op het moment van de aanrijding reed met een aanmerkelijke snelheid.
Opzet
Uit het vorenstaande, met name onder 5. en 6., blijkt dat verdachte bewust met zijn auto met aanmerkelijke snelheid is ingereden op zijn beide schoonouders in de zekerheid dat hij hen zou raken.
Het is een algemene ervaringsregel, ook voor verdachte, dat het met aanmerkelijke snelheid met een auto aanrijden van voetgangers de dood van deze tot gevolg kan hebben. Verdachte heeft dus minstgenomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedragingen de dood van zijn schoonouders tot gevolg zouden kunnen hebben, zodat moet worden gezegd dat het opzet van verdachte minstgenomen voorwaardelijk was gericht op de dood van zijn schoonouders.
Voorbedachte raad
Het hof verenigt zich met hetgeen de rechtbank te 's-Hertogenbosch in haar vonnis van 21 juni 2001 met betrekking tot de voorbedachte raad van verdachte heeft overwogen, waarbij deze overweging wordt gebaseerd op de hiervoor genoemde en gebleken omstandigheden.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Bij tussenarrest van het hof d.d. 13 december 2001 heeft het hof een nader onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte gelast, uit te voeren door het Pieter Baan Centrum te Utrecht. Op 29 augustus 2002 heeft het hof een multidisciplinair rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 28 augustus 2002 omtrent de geestvermogens van de verdachte ontvangen. Blijkens de rapportage is verdachte uitgebreid geobserveerd. In hun conclusie stellen de ondergetekenden van dit rapport, P.E. Geurkink, psycholoog, en M.D. van Ekeren, psychiater, het volgende:
"Op grond van het bovenstaande zijn wij van mening dat onderzochte ten tijde van de hem ten laste gelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen.
In antwoord op de in hoofde gestelde vraag concluderen de ondergetekenden dat de onderzochte ten tijde van het plegen van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een zodanig gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens, dat deze feiten - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Ondergetekenden voornoemd schrijven in hun advies vervolgens:
"Betrokkene is een thans 29-jarige weinig geïndividueerde bovengemiddeld intelligente man van Nederlandse afkomst bij wie geen sprake is van een psychiatrische stoornis noch van een persoonlijkheidsstoornis in engere zin, echter wel van persoonlijkheidsproblematiek met narcistische en ontwijkende trekken."
("....")
"Wat de toekomst betreft, kan worden gesteld dat de kans op herhaling op korte en lange termijn als gering kan worden beschouwd, gezien het feit dat aan een zeer groot aantal factoren zou moeten worden voldaan om betrokkene in een soortgelijke delictgevoelige situatie te brengen: de relatie en het contact met de schoonfamilie is verbroken, de vriendenkring is uiteengevallen en betrokkene zal zich als gevolg van een detentiesituatie als vanzelf ontwikkelen tot een sterker geïndividueerde en sterker van de ouders gesepareerde man. Om die reden achten wij geen gronden aanwezig voor het adviseren van een maatregel zoals terbeschikkingstelling of anderszins een behandeling in een strafrechtelijk kader."
Het hof volgt deze deskundigen, met name nu hun rapport mede is gebaseerd op uitgebreide observaties en verenigt zich met de conclusie en het advies van voormeld rapport alsmede de gronden waarop deze berusten en maakt die tot de zijne.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht zowel bij de nabestaanden van het slachtoffer [schoonmoeder] als bij het slachtoffer [schoonvader] zelf;
- het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is.
Het hof geeft zich daarbij rekenschap van het feit dat geen enkele straf het slachtoffer of de nabestaanden met het aangerichte leed kunnen verzoenen. Op deze ernstige geweldsdelicten kan echter niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf als na te noemen.
Het hof zal teruggave van de hierna genoemde inbeslaggenomen voorwerpen aan de, in het dictum nader te noemen, rechthebbenden gelasten voor zover zulks niet reeds is gebeurd.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het beroepen vonnis, doch alleen voor zover dit betreft de aan de verdachte opgelegde straf en maatregel alsmede het beslag en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 10 (zegge: tien) jaar.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van de navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals die op de aan dit vonnis gehechte "Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen" staan vermeld:
onder de nummers 4 en 5 aan: [echtgenote];
onder de nummers 16, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36 en 37 aan: [schoonvader].
Bevestigt het beroepen vonnis voor al het overige.
Dit arrest is gewezen door Mr. Koster-Vaags, als voorzitter
Mrs. Eijsenga en Otten, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Tappenbeck, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 oktober 2002.