parketnummer : 20.001000.02
uitspraakdatum : 15 oktober 2002
tegenspraak;
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 24 april 2002 in de strafzaak onder parketnummer 04/050575-01 tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave.
De officier van justitie heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
A. de bewijsvoering;
B. de opgelegde straf, de strafmotivering, de schadevergoedingsmaatregelen en de vorderingen van de benadeelde partijen.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Om wille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen. De bewezenverklaring door de eerste rechter komt uitsluitend te berusten op de hierna volgende bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
parketnummer : 20.001000.02
datum uitspraak: 15 oktober 2002
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof is, anders dan de rechtbank, met betrekking tot het subsidiair bewezenverklaarde van oordeel dat de verdachte heeft gehandeld met "boos" opzet voor wat betreft het steken van [slachtoffer] met het mes.
Het hof komt tot deze conclusie op grond van de onder de bewijsmiddelen gebezigde verklaring van de getuige [getuige], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte terzake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van zes jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, terzake van moord.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is enerzijds rekening gehouden met:
A. de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
B. de omstandigheid dat door de bewezenverklaarde doodslag onherstelbaar leed is toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, en welke gebeurtenis bovendien een extra groot traumatisch effect heeft gehad voor de echtgenote en dochter [naam], die het voorval voor hun ogen hebben zien gebeuren en die het slachtofffer hebben zien sterven.
C. het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is.
Anderzijds heeft het hof - op grond van het rapport van het Pieter Baan Centrum te Utrecht, d.d. 5 april 2002, rekening gehouden met het feit dat het hiervoor bewezen verklaarde feit verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde partij 1], als gevolg van het bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade op een bedrag van Eur. 2000,15.
Uit het onderzoek is voorts gebleken dat [benadeelde partij 1] voornoemd immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op Eur. 1000,--.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van Eur. 3000,15 te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [benadeelde partij 2], als gevolg van het bewezen verklaarde feit, immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op Eur. 1000,--.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van Eur. 1000,- te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
De vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde partij 1] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij vergoeding van hetgeen aan haar in eerste aanleg is toegewezen. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De vordering is voor toewijzing vatbaar, met veroordeling van de verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij.
Aan de benadeelde partij is voorts door het bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op na te melden bedrag. De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
[benadeelde partij 2] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij vergoeding van hetgeen aan haar in eerste aanleg is toegewezen. Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is niet betwist.
Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder art. 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op na te melden bedrag. De proceskosten van de benadeelde partij worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
Vernietigt het beroepen vonnis, doch alleen voor zover dit betreft de aan de verdachte opgelegde straf, de gegeven maatregelen en de beslissing met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van zeven jaar.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1], te betalen een bedrag van Eur. 3000,15 (zegge: drieduizend euro en vijftien eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van veertig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2], te betalen een bedrag van Eur. 1000,-- (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van twintig dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 1], een bedrag van Eur. 3000,15 (zegge: drieduizend euro en vijftien eurocenten).
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2], een bedrag van Eur. 1000,-- (zegge: duizend euro).
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Bevestigt het beroepen vonnis voor al het overige.
Dit arrest is gewezen door Mr. Huurman-van Asten, als voorzitter
Mrs. Otten en Klaufus, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Van Baast, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 oktober 2002.
Mr. Klaufus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.-
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Oosterhoek" te Grave
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 24 april 2002 ter zake van:
"Doodslag"
veroordeeld tot:
zes jaar gevangenisstraf, met aftrek van de tijd in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht,
wijst de materiele schadevergoedingsvordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van tweeduizend euro en vijftien eurocent,
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij M.. van Vorsselen-Wouters, p/a Tolhuis 70-29, 6537 RH Nijmegen ter zake van materiele schadevergoeding te betalen een bedrag van tweeduizend euro en vijftien eurocenten
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk ten aanzien van de post kosten grafsteen, aangezien de vordering op dat onderdeel naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen,
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een bedrag van tweeduizend euro en vijftien eurocenten subsidiair vijfendertig dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft,
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van tweeduizend euro en vijftien eurocenten ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen, indien dit bedrag door verdachte aan de benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen),
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de uitspraak en de invordering van dit bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil,
wijst de immateriele schadevergoedingsvordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van duizend euro,
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van immateriele schadevergoeding als voorschot te betalen een bedrag van duizend euro
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk voor het overige ten aanzien van de immateriele schadevergoeding, aangezien de vordering op dat onderdeel naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen,
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een bedrag van duizend euro subsidiair twintig dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft,
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van duizend euro ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen, indien dit bedrag door verdachte aan de benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen),
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de uitspraak en de invordering van dit bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil,
wijst de immateriele schadevergoedingsvordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van duizend euro,
veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van immateriele schadevergoeding te betalen een bedrag van duizend euro
verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk voor het overige ten aanzien van de gevorderde immateriele schadevergoeing, aangezien de vordering op dat ondereel naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, met bepaling dat de benadeelde partij het deel van de vordering waarin zij niet ontvankelijk is slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen,
legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat te betalen een bedrag van duizend euro subsidiair twintig dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de opgelegde verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft,
bepaalt dat indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van duizend euro ten behoeve van het slachtoffer daarmee de verplichting van verdachte om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen, indien dit bedrag door verdachte aan de benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer komt te vervallen),
veroordeelt verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de uitspraak en de invordering van dit bedrag alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil,
vrijspraak van hetgeen primair is ten laste gelegd en vrijspraak van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan bewezen is verklaard,