parketnummer : 20.002239.01
uitspraakdatum : 17 oktober 2002
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 16 oktober 2001 in de strafzaak onder parketnummer 01.035032.01 tegen:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring "De Boschpoort" te Breda.
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste aanleg toegelaten wijzigingen begrepen.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging, samengevat, omdat de CIE-informatie uit een ander onderzoek niet door de verdediging kan worden getoetst en omdat door de verdediging geen, althans niet in eerste aanleg, kennis kan worden genomen van de oorspronkelijke bevelen van de officier van justitie en de machtigingen van de rechter-commissaris.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Het politieonderzoek is gestart op basis van CIE-informatie zoals die in het proces-verbaal van J.F. Rullens d.d. 13 december 2000 is gerelateerd alsmede op basis van de gegevens verkregen uit observaties en telecommunicatiedata uit het zogenaamde ZD03-onderzoek lopend tegen andere verdachten dan verdachte [verdachte] in die fase, welke stukken zich thans bij de stukken bevinden. Deze gegevens, in samenhang met elkaar, geven voldoende en rechtmatige verdenking en dus grond om een nieuw onderzoek tegen verdachte te beginnen. Binnen dit nieuwe onderzoek tegen verdachte zijn opnieuw bevelen respectievelijk machtigingen tot observatie en het opnemen van telecommunicatie afgegeven door de officier van justitie en waar nodig door de rechter-commissaris, waardoor de verdenking jegens verdachte nader geconcretiseerd is tot de feiten die aan de orde zijn. De hier bedoelde bevelen respectievelijk machtigingen maken onderdeel uit van het dossier en zijn derhalve toetsbaar voor de verdediging.
Voorts kreeg de afdeling regionale recherche op 22 november 2000 via de Criminele Inlichtingen Eenheid een proces-verbaal, waarvan de inhoud samengevat luidt, dat in een loods die staat achter het pand [adres 1] een laboratorium is ingericht waarin amfetamine wordt gemaakt en daarin chemicalieën die nodig zijn voor de productie worden opgeslagen en dat op het dak van de loods vier filters aanwezig zijn. In ditzelfde proces-verbaal staat vermeld, dat uit een waarneming op 14 december 2000 vanuit het regionale politievliegtuig aan de achterzijde van de loods, op het perceel [adres 1], een groenkleurige geparkeerde personenauto, merk Ford, type Focus, werd gesignaleerd. Uit een ambtelijk verslag van het Kernteam Zuid Nederland, Unit Synthetische Drugs, komt naar voren dat uit het opgenomen gegevensverkeer en uit stelselmatige observatie gebleken is dat op een datum in januari 2001, althans op 25 januari 2001, in perceel [adres 1] een XTC-laboratorium zou zijn gevestigd. Voorts komt daarin naar voren dat verdachte [verdachte] dan in afwachting van een partij grondstoffen is om die synthetische drugs te kunnen vervaardigen en dat hij zich verplaatst in een groene Ford Focus die aan de rechterzijde geen wieldoppen heeft en aan de linkerzijde is voorzien van een lichtkleurige wieldop. Het evengenoemde proces-verbaal van de Criminele Inlichtingen Eenheid maakt onderdeel uit van het dossier en is derhalve toetsbaar voor de verdediging.
Naar aanleiding van een desbetreffende vraag in het tussenarrest van dit hof van 18 juli 2002 is door J.J. van de Ven d.d. 28 augustus 2002 een aanvullend proces-verbaal opgemaakt. Als bijlage bij dit proces-verbaal is een zogenoemd mutatieverslag d.d. 4 januari 2001 gevoegd. Daaruit blijkt onder meer dat het politieteam Brabant Zuid-Oost en de Unit Synthetische Drugs informatie met betrekking tot deze verdachte hebben uitgewisseld en dat de verdenking jegens verdachte concreter is geworden door telefoontaps van gesprekken tussen met name medeverdachte [medeverdachte] en verdachte, alsmede uit de bijgevoegde printlijst, waaruit blijkt dat het GSM-nummer [telefoonnummer], in gebruik bij verdachte, in de periode 6 december 2000 tot en met 19 december 2000 meerdere malen gepeild is in de nabije omgeving van perceel [adres 1]. Hieruit, en op basis van hetgeen hiervóór is vermeld, is de verdenking van verdachte met betrekking tot het hem tenlastegelegde sub 3 primair gevolgd.
Uit het vorenstaande volgt dat de verdediging kennis heeft kunnen nemen van de bedoelde CIE-informatie en van de bedoelde bevelen van de officier van justitie respectievelijk machtigingen van de rechter-commissaris.
Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde waarbij doelbewust of met grove onachtzaming van verdachtes belangen tekort is gedaan aan diens recht op een behoorlijke behandeling van zijn zaak of dat een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1, sub 2, en sub 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op of omstreeks 25 januari 2001 te Tilburg en (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] opzettelijk heeft vervoerd en/of aanwezig heeft gehad ongeveer 17269 (XTC-)pillen, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. hij op of omstreeks 25 januari 2001 te Tilburg en (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2], en anderen, opzettelijk hoeveelheden (totaal ongeveer 54,75 liter) 1-Fenyl-2-Propanon (BMK), zijnde een geregistreerde stof van categorie 1 van de bijlage I bij de richtlijn als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk anders dan als houder(s) van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en anders dan als pers(o)n(en) of instellingen(en) als bedoeld in artikel 4 van die wet voorhanden heeft gehad;
3. hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 1999 tot en met 25 januari 2001 te Eersel (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of vervaardigd hoeveelheden amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1, sub 2 en sub 3 primair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Op de gronden zoals door het hof hiervoor overwogen met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn strafvervolging, wordt het verweer dat het bewijs op een onrechtmatige wijze is verkregen, eveneens verworpen.
Door de raadsman is betoogd dat de mogelijkheid is opengebleven dat de zak die door [medeverdachte 2] uit de kofferbak van de Golf van verdachte is gehaald, welke zak volgens een observant kennelijk gevuld was en de vorm van een voetbal had, niet dezelfde zak is als de zak die verdachte via het linkerportier in zijn auto had geplaatst, welke zak volgens een andere observant kennelijk gedeeltelijk gevuld was.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Uit het proces-verbaal van R.B. Klok van 29 maart 2001 blijkt dat verdachte, nadat hij een grijze plastic zak via het linkerportier in zijn Volkswagen Golf had gezet, twee grote plastic zakken, welke kennelijk geheel gevuld waren, in de kofferbak van die auto plaatste. Een andere observant heeft waargenomen dat [medeverdachte 2] uit de kofferbak van die Volkswagen Golf een grijze plastic zak haalde, welke kennelijk gevuld was en de vorm van een voetbal had. Naar het oordeel van het hof staat, mede in aanmerking genomen de verklaring van [medeverdachte 2] dat verdachte de betreffende zak in zijn auto heeft gezet, derhalve genoegzaam vast dat het hier om dezelfde zak gaat.
Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het sub 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet juncto artikel 47 eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van de Opiumwet.
Het sub 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 5 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën junctis de artikelen 47, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, artikel 1 van de Wet economische delicten en artikel 6, eerste lid, aanhef en onder 1, van de Wet economische delicten.
Het sub 3 primair bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, onder B, respectievelijk telkens als misdrijf voorzien bij artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet en strafbaar gesteld bij artikel 10, derde lid, van de Opiumwet.
Met betrekking tot het sub 1 bewezen verklaarde overweegt het hof dat het vervoeren en aanwezig hebben van XTC-pillen in eendaadse samenloop is gepleegd.
Met betrekking tot het sub 3 primair bewezen verklaarde overweegt het hof dat het bereiden en/of bewerken en/of vervaardigen van amfetamine in eendaadse samenloop is gepleegd.
Het bewezen verklaarde moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 47, 55, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, 1, 2, 10, 13 en 14 van de Opiumwet, 1, 5 en 25 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en 1 en 6 van de Wet economische delicten.
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1, sub 2 en sub 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte sub 1, sub 2 en sub 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
sub 1: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod";
sub 2: "Medeplegen van overtreding van het voorschrift, gesteld bij artikel 5 van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, opzettelijk begaan";
sub 3 primair: "Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", en
"Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder D, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijf jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
parketnummer : 20.002239.01
datum uitspraak: 17 oktober 2002
Dit arrest is gewezen door Mr. De Poorter, als voorzitter
Mrs. Koster-Vaags en De Jonge, als raadsheren
in tegenwoordigheid van mr. Spijkers, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 oktober 2002.
Mr. De Jonge is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De Boschpoort te Breda
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 16 oktober 2001 ter zake van:
sub 1:"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod",
sub 2:"Medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 5 van de Wet voorkoming misbruik chemicalien, opzettelijk begaan",
sub 3 primair:"Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid aanhef en onder D van de Opiumwet gegeven verbod, meermaklen gepleegd",
veroordeeld tot:
vijf jaar geveangenisstraf, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht,
en met vrijspraak van hetgeen meer of anders is tenlastegelkegd dan bewezen is verklaard;