ECLI:NL:GHSHE:2003:AF3480

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C0000039/HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Rothuizen-Van Dijk
  • J. Meulenbroek
  • A. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake tegenbewijs en getuigenverklaringen in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 januari 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep. De appellant, vertegenwoordigd door procureur mr. P.J.A. van de Laar, heeft het hof verzocht om toelating tot tegenbewijs tegen een stelling van de geïntimeerde, die werd vertegenwoordigd door procureur mr. R.J.A. Slag. De zaak betreft een geschil over de vraag of de geïntimeerde op 22 september 1994 een bedrag van Bfr. 1.300.000,= aan de appellant heeft overhandigd. Het hof heeft de appellant toegelaten tot het tegenbewijs en drie getuigen doen horen, waaronder de echtgenote van de appellant. De getuigenverklaringen zijn vastgelegd in proces-verbaal, maar de contra-enquête is niet benut. Na de getuigenverhoren heeft de appellant een memorie na enquête ingediend, waarop de geïntimeerde heeft gereageerd met een antwoordmemorie.

Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen in hoger beroep niet voldoende zijn om het tegenbewijs te leveren. De getuigenverklaring van de echtgenote van de appellant, die de boekhouding voor het bedrijf van haar echtgenoot verzorgt, sluit aan bij de verklaring van de appellant, maar biedt geen directe kennis over de overhandiging van het bedrag. De appellant heeft ook aangedrongen op een schriftkundig onderzoek naar het overzicht van werkzaamheden en betalingen, dat relevant kan zijn voor de bewijsvoering. Het hof heeft besloten om een deskundige te benoemen om dit onderzoek uit te voeren, waarbij partijen de mogelijkheid hebben om overeenstemming te bereiken over de deskundige(n).

De zaak is verwezen naar de rol van 11 februari 2003 voor verdere behandeling, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhoudt totdat het deskundigenonderzoek is afgerond. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting van het hof op 21 januari 2003.

Uitspraak

typ. AD
rolnr. C0000039/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 21 januari 2003,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
h.o.d.n. [APPELLANT],
wonende en zaakdoende te [woon-/vestigingsplaats],
gemeente [gemeente] (België),
appellant,
procureur: mr. P.J.A. van de Laar,
t e g e n :
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats] (België),
geïntimeerde,
procureur: mr. R.J.A. Slag,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 12 februari 2002.
6. Het verdere verloop van het proces
Bij genoemd arrest heeft het hof [appellant] toegelaten tot het tegenbewijs tegen een stelling van [geïntimeerde].
In verband hiermee heeft [appellant] drie getuigen doen horen. Van de afgelegde verklaringen is proces-verbaal opgemaakt. Van de contra-enquête is geen gebruik gemaakt.
[Appellant] heeft vervolgens onder overlegging van een productie een memorie na enquête genomen, waarop [geïntimeerde] een antwoordmemorie na enquête heeft genomen. [Appellant] heeft daarna bij akte nog twee producties in het geding gebracht, waarop [geïntimeerde] een antwoordakte heeft genomen.
Ten slotte hebben partijen opnieuw de stukken overgelegd en uitspraak verzocht.
7. De verdere beoordeling
7.1 Het hof heeft [appellant] toegelaten tot het tegenbewijs van de stelling dat [geïntimeerde] hem op 22 september 1994 een bedrag van Bfr. 1.300.000,= heeft overhandigd.
[Appellant] heeft naast beide partijen, die in eerste aanleg ook al als getuigen waren gehoord, zijn echtgenote [echtgenote/getuige (hierna: getuige] als getuige doen horen.
7.2 Met betrekking tot de vraag welk bedrag [geïntimeerde] op 22 september 1994 aan [appellant] heeft overhandigd, Bfr. 300.000,= zoals [appellant] stelt, of Bfr. 1.300.000,= zoals [geïntimeerde] stelt, blijven beiden bij hetgeen zij in eerste aanleg als getuige hebben verklaard. Aan de verklaringen die zij in hoger beroep hebben afgelegd, kan [appellant] geen nader tegenbewijs ontlenen.
7.3 Dat is ook niet het geval met de getuigenverklaring van mevrouw [getuige], die voor het bedrijf van haar echtgenoot de boekhouding verzorgde en ook thans verzorgt. Hetgeen zij verklaart omtrent de administratieve verwerking van de ontvangen betaling sluit wel aan bij hetgeen [appellant] heeft verklaard, maar met betrekking tot het kernpunt van de bewijsopdracht, de hoogte van het bedrag dat overhandigd is, kan zij uit eigen wetenschap niets verklaren. Zelf is zij niet aanwezig geweest bij de overhandiging van het bedrag door [geïntimeerde]. Wat zij daarvan weet, weet zij van haar echtgenoot. Uit haar verklaring blijkt dat [geïntimeerde] volgens haar administratie op 22 september 1994, rekening houdend met de factuur van die datum, in ieder geval meer dan Bfr. 1.300.000,= aan [appellant] verschuldigd was.
7.4 [Appellant] heeft erop aangedrongen het overzicht van werkzaamheden en betalingen met daarop de vermelding van het op 22 september 1994 betaalde bedrag (prod. 1 cva) door een schriftkundige te doen onderzoeken. Het is niet op voorhand uit te sluiten dat een dergelijk onderzoek zinvol is, zodat het hof hiertoe de gelegenheid zal bieden.
7.5 Het hof wijst er wel op dat het hierbij alleen gaat om de vraag of vastgesteld kan worden of het bedrag van Bfr. 1.300.000,= in één keer is opgeschreven dan wel in twee keer: eerst Bfr. 300.000,= waar later een 1. voor geplaatst is.
De kwesties die in verband met dit stuk eerder in de procedure aan de orde waren en die zijn vermeld in rechtsoverweging 11 van het tussenvonnis van 17 april 1998, zijn gezien het oordeel van het hof over de gestelde vaststellingsovereenkomst (r.o. 4.12 tussenarrest) niet (langer) relevant.
7.6 De te benoemen deskundige zal dienen te beschikken over het origineel van meergenoemd overzicht van werkzaamheden en betalingen. In eerste aanleg is dit origineel ter griffie gedeponeerd, in hoger beroep niet. Het hof gaat ervan uit dat het thans weer in het bezit is van [geïntimeerde] en dat hij het, zoals toegezegd in zijn laatste antwoordakte, ter beschikking zal stellen.
7.7 Het hof stelt zich voor één deskundige te benoemen. Partijen kunnen echter eenstemmig de voorkeur geven aan drie deskundigen; het heeft de voorkeur dat partijen overeenstemming bereiken over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Partijen kunnen zich hierover en over de vraagstelling (binnen de hierboven onder 7.5 aangegeven grenzen) ter rolle uitlaten. Het hof zal daarna bij vervolgarrest de deskundige(n) benoemen. Het voorschot zal door [appellant] als de partij die het tegenbewijs dient te leveren, voldaan dienen te worden.
7.8 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
8. De beslissing
Het hof:
verwijst de zaak met het hierboven onder 7.7 vermelde doel naar de rol van dinsdag 11 februari 2003;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rothuizen-Van Dijk, Meulenbroek en Sterk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 januari 2003.