ECLI:NL:GHSHE:2003:AF4529

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C9901056-HE en C9901055-HE
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Brandenburg
  • A. Feddes
  • C. de Klerk-Leenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor brand veroorzaakt door slijpwerkzaamheden

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2003, gaat het om een hoger beroep in een civiele procedure waarin de aansprakelijkheid voor een brand centraal staat. De appellanten, Meubelgroothandel Marsan B.V., Marsan Beheer B.V. en Bema Meubel B.V., hebben hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, dat hen in het ongelijk stelde. De brand vond plaats op 12 juli 1995 en de vraag is of deze is ontstaan door de slijpwerkzaamheden van [geïntimeerde 2]. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen causaal verband was tussen de werkzaamheden van [geïntimeerde 2] en de brand, wat door de appellanten werd betwist. In het hoger beroep zijn verschillende grieven aangevoerd, waaronder de stelling dat de rechtbank ten onrechte geen causaal verband heeft aangenomen en dat de bewijslast ten onrechte bij de appellanten is gelegd. Het hof heeft besloten om deskundigen te benoemen om de oorzaak van de brand en het eventuele causaal verband te onderzoeken. De partijen zijn verdeeld over de vraag of de brand is ontstaan door de slijpwerkzaamheden en welke rol de omstandigheden rondom de brand hebben gespeeld. Het hof heeft de zaak aangehouden voor het deskundigenonderzoek, waarbij de resultaten van dit onderzoek bepalend zullen zijn voor de verdere beoordeling van de grieven.

Uitspraak

typ. LG/SK
rolnrs. C9901056/HE en C9901055/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 23 januari 2003,
gewezen in de gevoegde zaken onder rolnr. C99-1056 (hoofdzaak) van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MEUBELGROOTHANDEL MARSAN B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MARSAN BEHEER B.V.,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BEMA MEUBEL B.V.,
allen gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellanten,
procureur: mr. P.P.J. de Bruijn,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [GEÏNTIMEERDE 1, tevens appellant in vrijwaringsprocedure],
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
procureur: mr. J.E. Lenglet,
2. [GEÏNTIMEERDE 2, tevens geïntimeerde in vrijwaringsprocedure], h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. J.L. Brens,
geïntimeerden,
en onder rolnr. C99-1055 (vrijwaring) van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [APPELLANT, tevens geïntimeerde 1 in hoofdzaak],
gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente],
appellante,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE, tevens geïntimeerde 2 in hoofdzaak], h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
procureur: mr. J.L. Brens,
op de bij exploten d.d. 29 oktober 1999 resp. door Meubelgroothandel Marsan B.V., Marsan Beheer B.V. en Bema Meubel B.V. (als appellanten in de hoofdzaak) en [geïntimeerde 1] (als appellant in de vrijwaringsprocedure) ingeleide hoger beroepen van het door de rechtbank te
's-Hertogenbosch op 30 juli 1999 gewezen (eind)vonnis in de zaken met zaaknrs./rolnummers 18655/HA ZA 97-2514 (hoofdzaak) tussen Meubelgroothandel Marsan B.V., Marsan Beheer B.V. en Bema Meubel B.V. als eiseressen en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden, en 26336/HA ZA 98-1439 tussen [geïntimeerde 1] als eiseres en [geïntimeerde 2] als gedaagde (vrijwaringsprocedure).
Partijen worden hierna ook aangeduid als Marsan c.s. (de drie appellanten in de zaak C99-1056 tezamen), resp. Marsan B.V., Marsan Beheer en Bema (ieder afzonderlijk) en [geïntimeerde 1, tevens appellant in vrijwaringsprocedure, hierna consequent: geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2, tevens geïntimeerde in vrijwaringsprocedure, hierna consequent: geïntimeerde 2].
1. De procedures in eerste aanleg
Het hof verwijst hiervoor naar het in die zaken (hoofdzaak en vrijwaring) gewezen vonnis, waarvan beroep.
2. Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 29 oktober 1999 zijn Marsan c.s. van genoemd vonnis, voorzover gewezen tussen hen als eiseressen en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden, in beroep gekomen bij dit hof.
Eveneens bij exploot van 29 oktober 1999 is ook [geïntimeerde 1] in beroep gekomen tegen genoemd vonnis, doch zulks voorzover dat vonnis werd gewezen tussen haar, [geïntimeerde 1], als eiseres in vrijwaring en [geïntimeerde 2] als gedaagde in vrijwaring.
Het verloop van het geding blijkt uit de volgende, voor uitspraak overgelegde en als hier ingelast te beschouwen stukken:
in de zaak C99-1056
* de zijdens Marsan c.s. uitgebrachte appeldagvaardingen;
* de memorie van grieven van Marsan c.s.;
* incidentele memorie van eis van [geïntimeerde 1] tot voeging van deze zaak met de eveneens bij dit hof aanhangige procedure C99-1055 tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2];
* incidentele memorie van antwoord van [geïntimeerde 2] (referte);
* arrest van het hof van 25 september 2000 in het incident, waarbij door het hof de beide zaken C99-1056 en C99-1055 zijn gevoegd;
* memorie van Marsan c.s. na voorlopig getuigenverhoor;
* memorie van antwoord van [geïntimeerde 2];
* memorie van antwoord van [geïntimeerde 1], tevens antwoordmemorie in voorlopig getuigenverhoor;
* een aanvankelijk vastgestelde pleidooizitting, te houden op 4 april 2002 is na aanvang en het nemen door Marsan c.s. op die zitting van een akte met producties vanwege bezwaren van de wederpartijen toen aangehouden, waarna partijen alsnog zijn toegelaten tot het houden van hun pleidooien ter zitting van 24 oktober 2002;
in de zaak C99-1055
* de zijdens [geïntimeerde 1] uitgebrachte appeldagvaarding;
* de memorie van grieven van [geïntimeerde 1];
* de memorie van antwoord van [geïntimeerde 2];
in de gevoegde zaken
* bij gelegenheid van de pleidooizitting van 24 oktober 2002 hebben Marsan c.s. nog twee verdere aktes genomen en daarbij producties in het geding gebracht;
* [geïntimeerde 2] heeft een akte genomen met één productie en een groot aantal foto's;
* ook [geïntimeerde 1] heeft een akte met producties genomen en foto's overgelegd.
De raadslieden van partijen hebben bij pleidooi gebruik gemaakt van pleitnotities, welke door hen ook zijn overgelegd, en hebben daarna arrest gevraagd.
Bij de processtukken bevinden zich voorts ook die betreffende het ten verzoeke van Marsan c.s. bij dit hof gehouden voorlopig getuigenverhoor, waarin op 31 oktober 2000 en 25 januari 2001 in totaal 8 door Marsan c.s. voorgebrachte getuigen zijn gehoord.
In eerste aanleg vorderden Marsan c.s. (hoofdzaak, 97/2514) veroordeling, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk, althans met bepaling van een door de rechtbank redelijk geoordeelde verdeelsleutel, tot betaling aan Marsan c.s. van een bedrag van ƒ 1.504.768,40 - nadien aangevuld met:
"althans aan Meubelgroothandel Marsan B.V., Marsan Beheer B.V. en Bema Meubel B.V. respectievelijk ƒ 575.632,=,
ƒ 743.598,40 en ƒ 142.496,=, te vermeerderen met
ƒ 43.042,= terzake van honoraria en kosten van de ingeschakelde deskundigen; een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 12 juli 1995 en met veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding".
[geïntimeerde 1] vorderde in eerste aanleg (vrijwaringsprocedure, 98/1439) ingeval van veroordeling van [geïntimeerde 1] in de tegen [geïntimeerde 2] en hem door Marsan c.s. aangespannen procedure, gelijktijdige veroordeling, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van [geïntimeerde 2] als gedaagde in vrijwaring tot betaling aan [geïntimeerde 1] van al datgene waartoe [geïntimeerde 1] tot betaling aan Marsan c.s. mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [geïntimeerde 2] in de kosten van beide procedures.
Bij meergenoemd vonnis van 30 juli 1999 heeft de rechtbank al deze vorderingen afgewezen, met veroordeling van Marsan c.s. in de hoofdzaak in de kosten van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], en in de vrijwaring met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de kosten van [geïntimeerde 2].
Marsan c.s. hebben tegen het beroepen vonnis tien grieven aangevoerd. Zij vorderen in de zaak C99-1056 dat het hof het vonnis van 30 juli 1999 van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, tussen partijen gewezen, zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, bij arrest - voorzover mogelijk - uitvoerbaar bij voorraad:
* primair: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Marsan c.s. te betalen het bedrag van ƒ 1.504.768,40, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
12 juli 1995 tot aan de dag der algehele voldoening, zodanig dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd;
* subsidiair: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Meubelgroothandel Marsan B.V., Marsan Beheer en Bema respectievelijk te betalen ƒ 575.632,=, ƒ 743.589,40 en
ƒ 142.496,=, te vermeerderen met een bedrag ad
ƒ 43.042,= terzake van honoraria en kosten van de ingeschakelde deskundigen, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 12 juli 1995 tot aan de dag der algehele voldoening, zodanig dat als de één betaalt de ander zal zijn bevrijd;
* meer subsidiair: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zal veroordelen om aan Marsan c.s. te betalen het bedrag van
ƒ 1.504.768,40, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 juli 1995 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling van een zodanige door partijen in acht te nemen verdeelsleutel als het hof redelijk oordeelt;
met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde 1] concludeert in die zaak dat het hof bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep al dan niet met verbetering of aanvulling van gronden, zal bekrachtigen en Marsan c.s. ook zal veroordelen in de kosten ven het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde 1], die van de vrijwaringszaak in hoger beroep van [geïntimeerde 1] tegen [geïntimeerde 2] onder rolnummer 1055/99 daaronder begrepen.
[geïntimeerde 2] concludeert (in de hoofdzaak) eveneens dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, al dan niet met wijziging en/of aanvulling van gronden, en appellanten zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
In de zaak C99-1955 heeft [geïntimeerde 1] als appellante één grief tegen het beroepen vonnis aangevoerd. Zij vordert dat het hof het vonnis van de rechtbank te 's-Hertogenbosch d.d. 30 juli 1999, voorzover onder rolnummer 98/1439 tussen haar en [geïntimeerde 2] in vrijwaring gewezen, zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij het in het rechtsgeding in de hoofdzaak tussen Marsan, Marsan Beheer en Bema enerzijds en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] anderzijds uit te spreken arrest van het hof [geïntimeerde 2] gelijktijdig alsnog zal veroordelen om aan [geïntimeerde 1] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen al datgene waartoe [geïntimeerde 1] als geïntimeerde in de hoofdzaak bij dat arrest ten behoeve van Marsan, Marsan Beheer en Bema als appellanten in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling in de vrijwaringszaak, ook voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, van [geïntimeerde 2] in de kosten van de hoofdzaak en de vrijwaringszaak in de eerste aanleg en het hoger beroep.
[geïntimeerde 2] heeft hierop bij memorie van antwoord geconcludeerd dat het hof het vonnis, waarvan beroep, zal bekrachtigen, al dan niet met aanvulling en/of wijziging van gronden, met veroordeling van [geïntimeerde 1] als appellante in de kosten van het hoger beroep.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven luiden als volgt:
van Marsan c.s. in de hoofdzaak:
Grief 1
Ten onrechte heeft de rechtbank (in rechtsoverweging 11.1) geen causaal verband tussen de brand en de slijpwerkzaamheden van [geïntimeerde 2] aangenomen.
Grief 2
Ten onrechte heeft de rechtbank [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] niet belast met het bewijs dat de brand niét is ontstaan ten gevolge van de door [geïntimeerde 2] uitgevoerde slijpwerkzaamheden.
Grief 3
Ten onrechte heeft de rechtbank Marsan c.s. niet toegelaten tot het leveren van nader bewijs van haar stellingen.
Grief 4
Ten onrechte heeft de rechtbank (in rechtsoverweging 11.2 en 11.7) aangenomen dat [geïntimeerde 2] geen verwijt treft voor het ontstaan van de brand.
Grief 5
Ten onrechte neemt de rechtbank (in rechtsoverweging 11.4) aan dat niet valt in te zien waarom er op woensdag, de volgende dag, van [geïntimeerde 2] verwacht zou moeten worden dat hij de plaatsingswerkzaamheden voor de laatste (twee) noodspuwer(s) op een andere wijze dan de eerste acht zou moeten uitvoeren, en dat daarvoor niet voldoende is dat [geïntimeerde 2] met de brandgevaarlijkheid van de spuitcabine op de hoogte was of moest zijn.
Grief 6
Ten onrechte neemt de rechtbank (in rechtsoverweging 11.5) aan dat niet aannemelijk is dat [geïntimeerde 2] op de hoogte was van het feit dat er kort vóór de aanvang van zijn werkzaamheden nog spuitwerkzaamheden waren verricht. Dit bewijs kan door het horen van getuigen worden geleverd.
Grief 7
Ten onrechte overweegt de rechtbank (in rechtsoverweging 11.6) dat, indien zou moeten worden aangenomen dat het brandgevaar is ontstaan of vergroot door de kort tevoren nog door [spuiter] uitgevoerde spuitwerkzaamheden, Bema nagelaten heeft [geïntimeerde 2] op de hoogte te stellen van die bijzondere omstandigheid en dat, nu Bema dat heeft nagelaten, [geïntimeerde 2] niet het verwijt treft dat hij daarmee geen rekening heeft gehouden.
Grief 8
Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverweging 11.6 overwogen dat Bema er kennelijk zélf van uitging dat de brandbare dampen afdoende uit de spuiterij waren afgezogen, en dat er daarom voor enig verwijt aan [geïntimeerde 2] geen ruimte is.
Grief 9
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 11.7 dat de vorderingen tegen [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1], die op de gestelde onrechtmatige daad van [geïntimeerde 2] en op wanprestatie zijn gebaseerd, afgewezen zullen worden.
Grief 10
Ten onrechte overweegt de rechtbank (in rechtsoverweging 11.9) dat (Amev en) Marsan als de in het ongelijk gestelde partijen veroordeeld worden in de kosten van de procedure.
van [geïntimeerde 1] in de vrijwaring:
Grief:
Ten onrechte en op onjuiste gronden heeft de rechtbank in het bestreden vonnis, voorzover in de vrijwaringszaak gewezen, de vorderingen van [geïntimeerde 1] tegen [geïntimeerde 2] in de vrijwaringszaak afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde 1] in de kosten van de vrijwaringsprocedure aan de zijde van [geïntimeerde 2].
4. De beoordeling
A. in de hoofdzaak
4.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
4.2 Tegen de weergave van de vaststaande feiten door de rechtbank onder 3 van haar vonnis van 30 juli 1999 zijn geen grieven aangevoerd, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4.3 Bij het in appel gehouden voorlopig getuigenverhoor zijn alle partijen aanwezig geweest c.q. in rechte deugdelijk vertegenwoordigd, zodat het hof de aldaar afgelegde getuigenverklaringen beschouwt als op de normale wijze tijdens aanhangig geding afgelegd.
Het hof stelt vast, dat geen getuigen in contra-enquête zijn voorgebracht.
4.4 Zowel [geïntimeerde 1] als [geïntimeerde 2] heeft bezwaar gemaakt tegen het door Marsan c.s. bij aktes vóór, zeer kort voor en bij gelegenheid van de pleidooien naar voren brengen van, aldus [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], nieuwe stukken en nieuwe gegevens, zelfs als nieuwe grieven aan te merken (gewijzigde) standpunten: zij achten dat in dit stadium van de procedure ontoelaatbaar en in strijd met een goede procesorde.
Het hof is van oordeel dat het wijzigen en/of aanvullen van een vordering en de grondslagen waarop deze berust, ook als dat in een laat stadium, in hoger beroep plaatsvindt, te dezer zake niet ongeoorloofd is te achten, en evenmin in strijd met een goede procesorde: in hun reacties en pleidooien hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] er beiden blijk van gegeven op de door Marsan c.s. in het geding gebrachte aanvullende documentatie en verdere toelichting op hun standpunten voldoende te (hebben) kunnen ingaan. Het hof passeert daarom hun bezwaren op dit punt en gaat over tot bespreking van de grieven.
4.5 De grieven 1, 2 en 3 van Marsan c.s. lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij betreffen alle de (tussen partijen omstreden) oorzaak van de brand en/of het causale verband tussen de slijpwerkzaamheden van [geïntimeerde 2] en de brand.
4.5.1. Zijdens alle partijen zijn daarover rapportages in het geding gebracht, deels rapportages in opdracht van verzekeraars van de desbetreffende partij opgemaakt. Destijds kort na de brand is er voorts door de politie proces-verbaal opgemaakt. Nadien zijn er, in voorlopig getuigenverhoor bij het hof, acht getuigen gehoord. Verder zijn er foto's overgelegd, situatieschetsen en tekeningen en in de rapporten bevinden zich ook verklaringen van in een vroeg stadium gehoorde personen, waaronder ook enkele die niet als getuige tijdens de procedure zijn gehoord.
4.5.2. Al deze gegevens en documenten leveren voor het hof thans geen eenduidig beeld op.
Partijen zijn verdeeld over tal van kwesties: welke precies de oorza(a)k(en) is of zijn geweest van het ontstaan van de brand en de omvang die deze heeft gekregen, en het (al dan niet ontbreken van) causaal verband tussen [geïntimeerde 2]'s werkzaamheden met de slijptol en het ontstaan van de brand. Betwist is ook waar de brand is ontstaan (in de spuitcabine of daarbuiten); of er sprake was van een open verbinding tussen de plaats waar [geïntimeerde 2] met de slijptol aan het werk was en de binnenzijde van de spuitcabine, dan wel dat de stalen dakplaten mechanisch op het kokerprofiel waren bevestigd en het kokerprofiel aan de binnendoos was bevestigd zodanig stijf tegen elkaar, dat er geen vonken in de ruimte onder de mastiekhoek konden geraken.
Omstreden is verder welke bouwtekening de juiste is (ook de diverse schetsen lopen uiteen), in welke richting [geïntimeerde 2] zijn slijpwerkzaamheden verrichtte en welke richting daarbij vrijkomende vonken volgden. Voorts is er verschil van mening over de vraag van welk materiaal de isolatie was, en of het isolatiemateriaal brandbaar of onbrandbaar was.
Over het aspect brand(on)veiligheid en waarschuwingen binnen het bedrijf van Bema lopen de standpunten, maar ook de getuigenverklaringen, evenzeer uiteen. Dat is ook het geval ten aanzien van de kwestie of het brandgevaar is ontstaan of is vergroot door de kort tevoren nog door een medewerker van Bema ([spuiter]) uitgevoerde spuitwerkzaamheden, en het mogelijk zijn blijven hangen in de spuitcabine van Bema van een vluchtige, brandbare damp na het afzetten van de afzuiginstallatie, en voorts of deze gevaren in dit geval kenbaar zijn geweest voor de personen die - op 12 juli 1995 in de avonduren, buiten de normale werktijd - op het dak aan het werk waren.
Het hof behoeft, alvorens verder te beslissen, omtrent dit alles het oordeel van een of meer onafhankelijke deskundige(n), en zal partijen in de gelegenheid stellen zich over het aantal en de persoon c.q. personen van de daartoe te benoemen deskundige(n) uit te laten en over de aan deze deskundige(n) voor te leggen vraagstelling. Het hof wenst aan de deskundige(n) in ieder geval de volgende vragen voor te leggen:
1. welke is/zijn naar Uw oordeel ten deze als oorzaak/oorzaken van de ten processe bedoelde brand op 12 juli 1995 aan te merken?
2. onderschrijft U de stelling van [geïntimeerde 2] - die heeft aangegeven dat hij de horizontale sneden voor de uitsparing alsmede schuine inslijpingen in de bovenhoeken, met de slijptol heeft gemaakt - dat het ter plaatse niet mogelijk was om verticale sneden met de slijptol te maken?
3. onderschrijft U de stelling van [geïntimeerde 2], dat geen alternatief voorhanden was (in de vorm van beitelen of knippen) gelet op de dikte van het materiaal en het aantal lagen?
4. was het redelijkerwijze mogelijk dat, bij het maken van horizontale sneden, dan wel bij het maken van schuine inslijpingen in de bovenhoeken, een vonkenregen onder de mastiekhoek (of elders onder de dakbeplating) terechtkwam?
5. [geïntimeerde 2] heeft aangegeven dat hij eerst de horizontale sneden heeft gemaakt, vervolgens de diagonale inslijpingen in de bovenhoek, waarna hij de slijptol heeft weggehaald om vervolgens de verticale stukken met de beitel weg te steken/snijden/hakken; dat hij vervolgens de loden uitloop in de sparing is gaan passen en tijdens die bezigheid (voor het eerst) een sissend, ploffend of als "woef" klinkend geluid hoorde.
Hoeveel tijd zal er naar ervaringsregels gelegen zijn geweest tussen het tijdstip dat hij de slijptol weglegde en de eerste aanwijzingen in de vorm van het hierboven genoemde geluid, alles uitgaande van de verklaring van [geïntimeerde 2]?
6. hoe was het dak - meer in het bijzonder: de aansluiting tussen het dak en de zijwand - geconstrueerd? Hoe was de mastiekhoek gesitueerd? Waren de dakplaten "luchtdicht" op de kokerprofielen eronder bevestigd? Konden vonken onder de dakplaten geraken? Konden er brandbare dampen uit de spuitcabine, en onder de mastiekhoek, geraken?
7. bevond zich onder de schuine mastiekhoek isolatiemateriaal, en was dit brandbaar?
8. in hoeverre is mogelijk of waarschijnlijk te achten, dat ondanks een eventueel tijdsverloop zoals hierboven bedoeld sub 5), de brand door vonken van de slijptol is veroorzaakt, zulks bijvoorbeeld doordat hierdoor isolatiemateriaal, dan wel dampen welke door dat isolatiemateriaal waren geabsorbeerd, zijn gaan branden of gaan smeulen met de brand in de spuitcabine tot gevolg?
9. indien er geen isolatiemateriaal of ander materiaal dat kon gaan branden of smeulen voorhanden was, in hoeverre is dan mogelijk of waarschijnlijk te achten dat, ondanks een tijdsverloop zoals hierboven bedoeld sub 5), de brand in de spuitcabine tot een vonkenregen van de slijptol kan worden herleid?
10. is er, en zo ja in hoeverre, met stelligheid causaal verband aan te nemen tussen de werkzaamheden van [geïntimeerde 2] met de slijptol en het ontstaan van de brand?
11. heeft, en zo ja in hoeverre, de zich na het afzetten van de afzuiginstallatie in de spuitcabine bevindende (brandbare) damp (mede) tot de brand geleid/kunnen leiden dan wel tot vergroting van de ernst en omvang daarvan?
12. indien er sprake is van meer dan één oorzaak, welk aandeel kan dan aan ieder van die oorzaken worden toegeschreven en welke invloed heeft dat gehad op de ontstane schade en de omvang daarvan?
13. gaf de dakconstructie van de bedrijfsruimte waarop de werkzaamheden van [geïntimeerde 1]/[geïntimeerde 2] plaatsvonden aanleiding tot het nemen van speciale maatregelen ten aanzien van de door [geïntimeerde 2] toegepaste werkmethode(s); welke zijn in het algemeen de maatregelen die getroffen dienen te worden bij het uitvoeren van werkzaamheden? Welke zijn in het algemeen de maatregelen dien getroffen dienen te worden bij het verrichten van werkzaamheden zoals die welke door [geïntimeerde 2] werden verricht?
14. zijn er nog verdere aspecten die U als deskundige voor deze zaak van belang acht?
4.5.4 Ter toelichting op hun grief 2 hebben Marsan c.s. aangevoerd dat naar hun mening [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de bewijslast moeten dragen: dat de brand niet is ontstaan ten gevolge van de door [geïntimeerde 2] uitgevoerde werkzaamheden.
Gezien de vele vragen en aspecten echter - waaronder die welke worden vermeld in rechtsoverweging 4.5.2 - waarover partijen van mening (zijn blijven) verschillen, en het door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gevoerde gemotiveerde verweer tegen de stellingen van Marsan c.s. ziet het hof geen grond af te wijken van het wettelijke uitgangspunt, dat Marsan c.s. die de vordering hebben ingesteld en ernstige beschuldigingen jegens hun wederpartijen naar voren brengen, hun stellingen ten aanzien van de oorzaak van de brand en het causale verband tussen de werkzaamheden van [geïntimeerde 2] ter plaatse met de slijptol en die brand dienen te bewijzen.
Het hof zal mitsdien Marsan c.s. aanwijzen als de partijen die voorshands de kosten van de in te schakelen deskundige(n) zullen moeten voldoen, en zal daarop in het verdere vervolg van deze procedure terugkomen.
Het hof zal evenwel eerst, zoals reeds overwogen, partijen (te beginnen met Marsan c.s.) in de gelegenheid stellen zich - ter rolle, bij akte - uit te laten omtrent het aantal en de persoon c.q. personen van de te benoemen deskundige(n) en omtrent eventuele aanvulling van de hiervóór onder 4.5.3 opgenomen vraagstelling.
4.5.5 De grieven 4 tot en met 8 van Marsan c.s. hebben betrekking op de vraag naar de al dan niet verwijtbaarheid aan [geïntimeerde 2] van het verloop en de wijze van aanpak van zijn werkzaamheden en van de loop van de gebeurtenissen zoals die zich kort voor en rond het ontstaan van de brand hebben voorgedaan.
Het oordeel over deze grieven, en over de vraag of deze dan wel een of meer daarvan terecht zijn voorgesteld, is - zoals ook al uit hetgeen hiervóór onder 4.5.3 werd overwogen blijkt - in hoge mate afhankelijk van de bevindingen van de te benoemen deskundige(n). Het hof zal daarom het resultaat van het deskundigenonderzoek afwachten, alvorens ook ten aanzien van deze grieven tot een oordeel te komen.
4.6 Over het al dan niet terecht opgeworpen zijn door Marsan c.s. van hun grieven 9 en 10 kan het hof ook thans nog geen oordeel geven; het hof zal de eventuele gegrondheid daarvan nader bezien, nadat kennis is genomen van de resultaten van het uit te voeren deskundigenonderzoek.
B. in de vrijwaring
4.7 Ook in de vrijwaring is het hoger beroep tijdig ingesteld.
4.8 Voor de beoordeling van de vordering in vrijwaring - die evenals de hoofdzaak de brand, de oorza(a)k(en) daarvan, het causale verband tussen de werkzaamheden van
[geïntimeerde 2] met de slijptol en de brand, alsmede de vraag of en in hoeverre [geïntimeerde 2] (al dan niet als enige) verwijt te maken valt tot onderwerp heeft - in hoger beroep dient, gelet op de sterke samenhang tussen de zaken ook het geschil in vrijwaring bij het op te dragen deskundigenonderzoek en de daarin aan de deskundige(n) voor te leggen vraagstelling zoals overwogen onder 4.5.3 van dit arrest, te worden betrokken.
Onder aanhouding van iedere beslissing over de grief van [geïntimeerde 1] zal het hof mitsdien (ook) in deze vrijwaring eerst de resultaten van dat onderzoek afwachten.
5. De beslissing
Het hof,
in de hoofdzaak en in de vrijwaring
verwijst de zaak naar de rolzitting van het hof van dinsdag 18 februari 2003, ter fine als in dit arrest onder 4.5.4 overwogen; Marsan c.s. zullen dan als eerste aan het woord zijn voor het nemen van een akte, nadien [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2];
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. Brandenburg, Feddes en De Klerk-Leenen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 23 januari 2003.