ECLI:NL:GHSHE:2003:AF4590

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.001954.02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Van Schaik-Veltman
  • Mrs. Lo-Sin-Sjoe
  • Wabeke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag en poging tot doodslag tijdens verkeersincident onder invloed van alcohol

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die eerder door de rechtbank Maastricht was veroordeeld voor medeplegen van doodslag, poging tot doodslag en overtreding van de Wegenverkeerswet. De verdachte, die onder invloed van alcohol was, heeft op [pleegdatum] samen met een mededader een achtervolging ingezet op een andere auto, waarbij de inzittenden van die auto ernstig in gevaar zijn gebracht. De verdachte heeft de mededader aangespoord om de andere auto te achtervolgen, wat resulteerde in een fatale botsing tegen een boom. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de gevaren van zijn handelen en dat hij de aanmerkelijke kans op dodelijke afloop op de koop toe heeft genomen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor een totale duur van tien jaren. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een andere bewezenverklaring vastgesteld, waarbij het hof de ernst van de feiten en het leed dat is veroorzaakt door de verdachte in overweging heeft genomen. De verdachte is verantwoordelijk voor zijn daden, ook al was hij onder invloed van alcohol, en het hof achtte een zware straf noodzakelijk om de verkeersveiligheid te waarborgen.

Uitspraak

parketnummer : 20.001954.02
uitspraakdatum : 17 februari 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Maastricht van 1 juli 2002 in de strafzaak onder parketnummer 03/005263-01 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
De tenlastelegging
Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in eerste aanleg toegelaten wijzigingen begrepen.
Voor zover in de tenlastelegging schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad.
De bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1 primair, sub 2 primair en sub 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1. op [pleegdatum] in [pleegplaats], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven heeft beroofd, hebbende hij tezamen en in vereniging met zijn mededader, een of meermalen telkens met dat opzet met een met zeer hoge snelheid rijdende personenauto, [kenteken] (waarin hij, verdachte, als passagier en zijn mededader als bestuurder gezeten waren), een andere, vóór hem en zijn mededader rijdende en vluchtende personenauto, [kenteken], waarin genoemde [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waren gezeten, opgejaagd en op zeer korte afstand gevolgd en getracht deze auto in te halen en deze auto aangereden waardoor voornoemde personenauto [kenteken] van de weg is geraakt en tegen een boom is gebotst en waardoor bovengenoemde personen zodanig letsel opliepen dat zij daaraan zijn overleden;
2. op [pleegdatum] in [pleegplaats], ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer 4] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met zijn mededader met dat opzet met een met zeer hoge snelheid rijdende personenauto, [kenteken], (waarin hij, verdachte als passagier en zijn mededader als bestuurder gezeten waren) een andere, vóór hem en zijn mededader rijdende en vluchtende personenauto, [kenteken], waarin genoemde [slachtoffer 4] gezeten was, heeft opgejaagd en op zeer korte afstand voornoemde auto heeft gevolgd en heeft getracht deze auto in te halen en tegen deze auto is aangereden, waardoor voornoemde personenauto [kenteken] van de weg is geraakt en tegen een boom is gebotst en waardoor genoemde [slachtoffer 4] uit die auto is geslingerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. op [pleegdatum] in [pleegplaats] als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, over de [weg] en de [weg] na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 2,43 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 1 primair en sub 2 primair meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Ten aanzien van het ter zake de feiten 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde opzet overweegt het hof dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat:
- verdachte op [pleegdatum] na het gebruik van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol als bestuurder van zijn auto, een Opel Omega, is gaan rijden;
- dat verdachte, na een vermeende aanrijding of botsing -met de achterzijde van de voor hem rijdende Honda dan wel van zijn auto met de stoeprand- en daarbij door hem veronderstelde schade aan zijn auto, de Honda tot stoppen heeft gedwongen, het portier aan de bestuurderszijde van de Honda heeft geopend en direct naar de bestuurder van de Honda is gaan slaan;
- dat verdachte de bestuurder van de Honda sommeerde achter hem aan te rijden naar het woonwagenkamp te [plaats] om de schade te regelen;
- dat verdachte vanaf dat moment zijn vrouw, [mededader], de Opel verder heeft laten besturen;
- dat verdachte, toen de Honda bij een linksafslaan de Opel niet volgde maar vol gas rechtdoor ging, [mededader] heeft aangespoord achter de Honda aan te gaan om deze in te gaan halen en tot stoppen te dwingen;
- dat verdachte [mededader] tot een wilde achtervolging van de Honda heeft aangezet waarbij met hoge snelheden werd gereden;
- dat de Opel met groot licht veelvuldig vlak achter de Honda heeft gereden (gekleefd) en de Opel de Honda enkele malen heeft geraakt, ook direct voorafgaande aan de fatale botsing van de Honda tegen een boom;
- dat verdachte bij die achtervolging enkele malen aan het stuur heeft getrokken en/of geduwd om de koers van de Opel te wijzigen;
- dat [mededader] aan de aansporingen van verdachte gehoor heeft gegeven, omdat zij dit doorgaans pleegde te doen in het besef dat, als zij dat niet deed, verdachte erg agressief kon worden.
Het behoeft geen betoog dat het verkeersgedrag van de Opel zoals dat door verdachte is bewerkstelligd levensgevaarlijk was en de aanmerkelijke kans met zich bracht op een dodelijk ongeval voor de (inzittenden van de) Honda. Dit klemt temeer nu, naar ook de verdachte duidelijk moet zijn geweest, die inzittenden bang waren voor verdachte en voor hem wegvluchtten en aldus hun handelen niet in volle vrijheid konden bepalen. Ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep heeft verdachte er blijk van gegeven de gevaren van kleven en opjagen te beseffen. Het hof acht het niet geloofwaardig dat verdachte ten tijde van de achtervolging niet zou hebben beseft dat de Honda van hem wegvluchtte en hij (de levens van) de inzittenden van die Honda in gevaar bracht door de door hem geïnitieerde en door [mededader] uitgevoerde achtervolging.
Verdachte had immers ook de tegenwoordigheid van geest om na de vermeende aanrijding zijn vrouw verder te laten rijden omdat hij zelf te veel had gedronken en hij, voor het geval de politie er onverhoopt bij zou komen, niet achter het stuur aangetroffen wilde worden. Tevens had hij de tegenwoordigheid van geest om enkele malen in te grijpen in het sturen van de auto door [mededader]. Verdachte wist dus nog goed wat hij deed. Voor zover zijn inschatting van de risico's ten negatieve is beïnvloed door zijn overmatig drankgebruik geldt voorts dat verdachte zelf verantwoordelijk is voor de -hem bekende- gevolgen daarvan.
Het hof acht op grond van het hiervoor overwogene bewezen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn vorenomschreven handelwijze de inzittenden van de Honda dodelijk zouden verongelukken. Verdachte heeft dat risico op de koop toe genomen in zijn wens om koste wat kost de Honda in te halen en tot stoppen te dwingen. Het hof acht derhalve het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van de inzittenden van de Honda bewezen.
De raadsman van de verdachte heeft ter onderbouwing van zijn betoog dat de verdachte dit (voorwaardelijk) opzet niet heeft gehad aangevoerd dat de verdachte een aantal malen in de besturing van [mededader] heeft ingegrepen om een aanrijding -onder meer met een tegenligger- te voorkomen. De raadsman stelt dat daaruit blijkt dat verdachte zelf niet het risico van een aanrijding met dodelijke gevolgen heeft willen nemen en dat het daarom onwaarschijnlijk is dat verdachte zich terzake de door hem jegens de Honda verweten rijwijze van een aanmerkelijke kans op een ongeval met dodelijke afloop bewust is geweest, nu immers de risico's voor de inzittenden van de Opel niet anders waren dan voor de inzittenden van de Honda.
Het hof deelt, zoals uit het hiervoor overwogene duidelijk moge zijn, dit standpunt van de verdediging niet. Nog daargelaten de vraag of de risico's voor verdachte en [mededader] even aanmerkelijk waren als voor de inzittenden van de opgejaagde Honda, betekent het feit dat verdachte bepaalde risico's -zoals het risico van een frontale aanrijding met een tegenligger- niet heeft willen nemen, nog niet dat hij andere risico's niet bewust op de koop toe heeft genomen in zijn poging om koste wat kost de Honda tot stoppen te dwingen.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit.
Het sub 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Het sub 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar geteld bij artikel 287 juncto artikel 45, juncto artikel 47, eerste lid aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Het sub 3 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b juncto artikel 178, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 en strafbaar gesteld bij artikel 176, derde lid van die wet.
Het moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake een soortgelijk strafbaar feit als onder 3 bewezen verklaard is veroordeeld;
- de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht.
Het hof overweegt ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten meer in het bijzonder het volgende. De onder 1 en onder 2 bewezenverklaarde feiten hebben binnen vier gezinnen onherstelbaar leed veroorzaakt, zijn zeer ernstig en rechtvaardigen reeds hierom een gevangenisstraf van langere duur. Daarenboven neemt het hof in aanmerking dat verdachte in zeer beschonken toestand is gaan rijden, dat hij na een door hemzelf veroorzaakte verkeersfout de inzittenden van de Honda direct zeer agressief heeft benaderd (zonder overigens eerst te onderzoeken of er schade was) en dat hij, nadat de Honda van hem weg was gereden, met zijn [mededader] de hiervoor omschreven zeer gevaarlijke achtervolging heeft ingezet. Verdachte en zijn mededader hebben de inzittenden van de Honda op extreem bedreigende wijze over enkele kilometers opgejaagd, louter en alleen omdat verdachte "het niet pikte" (aldus verdachte ter terechtzitting van 3 februari 2003). Nog daargelaten dat deze reacties van verdachte buiten alle proporties zijn, ook indien de inzittenden van de Honda schadeplichtig zouden zijn geweest, is tekenend dat verdachte zijn eigen belang het zwaarst heeft laten wegen. Dit rekent het hof verdachte zwaar aan.
Het hof acht op grond van het vorenstaande een gevangenisstraf van acht jaren passend.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat de politie en mitsdien het Openbaar Ministerie in een vroegtijdig stadium van het onderzoek prematuur eenzijdige, suggestieve en belastende informatie voor de verdachte naar buiten heeft gebracht die niet kon worden gestaafd en die blijkens op dat moment reeds voorhanden getuigenverklaringen op enig punt zelfs onjuist was. Door aldus te handelen, zo stelt de raadsman, heeft het Openbaar Ministerie ernstige inbreuken gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde en is het recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort gedaan. De raadsman heeft geconcludeerd dat in aanmerking genomen de grote belangen in de onderhavige zaak en mede gelet op de huidige jurisprudentie, het te ver zou voeren om op grond van de schending van de rechten van de verdachte, de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te bepleiten, doch dat zulks bij een bewezenverklaring wel in de strafmaat dient te worden verdisconteerd.
Het hof overweegt ten aanzien van het door de raadman gestelde dat niet is gebleken dat de zijdens het Openbaar Ministerie naar buiten gebrachte informatie van dien aard is geweest dat dit het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van onderhavige zaak heeft geschaad. Nu het hof ook overigens niet van schending van het recht van verdachte op een eerlijk proces is gebleken, dient het beroep van de raadsman op toepassing van het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te worden verworpen.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor wat betreft de feiten onder 1 primair, onder 2 primair en onder 3 voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
Het hof overweegt dat de verdachte reeds eerder terzake van een verkeersdelict als onder 3 bewezen verklaard werd veroordeeld en het hof onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid noodzakelijk acht om de verdachte de onjuistheid van de bewezen verklaarde handelwijze te doen inzien.
Het hof acht het met de eerste rechter van belang dat verdachte in het belang van de verkeersveiligheid in totaal tien jaren de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen wordt ontzegd.
Het in de beslissing als zodanig te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, volgens eigen opgave aan de verdachte toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerp betreft met betrekking tot hetwelk de bewezen verklaarde feiten zijn begaan.
Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 24, 27, 33, 33a, 45, 47, 57, 91 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen: 8, 176, 178, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 1 primair, sub 2 primair en sub 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte sub 1 primair en sub 2 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert:
feit 1 primair: "Medeplegen van doodslag, meermalen gepleegd", feit 2 primair: "Medeplegen van poging tot doodslag", feit 3: "Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van acht jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Ontzegt de verdachte terzake van het onder 1 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zeven jaren.
Ontzegt de verdachte terzake van het onder 2 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren.
Ontzegt de verdachte terzake van het onder 3 bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van één jaar.
Verklaart verbeurd het navolgende inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een personenauto [kenteken], Opel Omega, kleur groen.
Dit arrest is gewezen door Mr. Van Schaik-Veltman, als voorzitter
Mrs. Lo-Sin-Sjoe en Wabeke, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mw. Visser, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 februari 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 02
tijd : 11.00
rolnummer: 20.001954.02
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring te Roermond
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Maastricht van 1 juli 2002 ter zake van:
t.a.v. feit 1 primair: "Medeplegen van doodslag, meermalen gepleegd", t.a.v. feit 2 primair: "Medeplegen van poging tot doodslag", t.a.v. feit 3: "Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef, onderdeel B, van de Wegenverkeerswet 1994",
veroordeeld tot:
een gevangenisstraf voor de tijd van tien jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, ten aanzien van feit 1 primair: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zeven jaren, ten aanzien van feit 2 primair: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren, ten aanzien van feit 3: ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar, met verbeurdverklaring van het inbeslaggenomene, te weten één personenauto [kenteken], Opel Omega, kleur groen, met vrijspraak van hetgeen onder 1 primair, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan bewezen is verklaard.