parketnummer : 20.002329.02 - 1 -
uitspraakdatum : 25 februari 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Breda van 20 augustus 2002 in de strafzaak onder parketnummer 02/001230-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda.
De verdachte en de officier van justitie hebben tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof het gehele vonnis vernietigen.
Aan de verdachte is -na nadere omschrijving als bedoeld in artikel 314a, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering- ten laste gelegd, dat:
hij op meer, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van [pleegdatum 1] te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet en/of/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of (een) (tot dusver onbekend gebleven) perso(o)n(en) op meer, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van [pleegdatum 1] te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet en/of/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van [pleegdatum 1] te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of (een) (tot dusver onbekend gebleven) perso(o)n(en):
- de plaats te wijzen waar zijn/haar/hun auto werd geladen en/of
- de cocaïne, althans het/de middel(en) voorkomend op lijst I van de Opiumwet in zijn/haar/hun auto te laden in de daarvoor bestemde (geheime) bergplaats, althans in die auto te laden en/of
- geld te geven;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op meer, althans een, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van [pleegdatum 1] te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, voor te bereiden en/of te bevorderen geld en/of pakketjes, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit( en);
hij op of omstreeks [pleegdatum 2] te [pleegplaats 1], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 7.423,84 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [pleegdatum 2] te [pleegplaats 1], althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 7.423,84 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, die cocaïne heeft geladen in de (geheime) bergplaats van een auto en/of (met die auto) in de richting van de grens is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6] en/of (een) (tot dusver onbekend gebleven) perso(o)n(en) op of omstreeks [pleegdatum 2] te [pleegplaats 1], althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen ongeveer 7.423,84 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) in of omstreeks de [periode] te [pleegplaats 1], althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6] en/of de (tot dusver onbekend gebleven) perso(o)n(en):
- de cocaïne te verpakken (in pakketjes) en/of
- de cocaïne op te slaan en/of te bewaren in zijn woning, althans de woning waarin hij verbleef en/of
- de cocaïne te laden in de (geheime) bergplaats van haar/zijn/hun auto;
derde subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2002 tot en met 14 februari 2002 te [pleegplaats 1], althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7.423,84 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
hij op of omstreeks 30 november 2001 te [pleegplaats 1] en/of Mierlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet en/of/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 november 2001 te [pleegplaats 1] en/of Mierlo, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen (een) hoeveelhe(i)d( en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet en/of/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, die cocaïne en/of/althans die/dat middel(en) heeft geladen in de (geheime) bergplaats van een auto en/of (met die auto) in de richting van de grens is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6] en/of (een) (tot dusver onbekend gebleven) perso(o)n(en) op of omstreeks 30 november 2001 te [pleegplaats 1], althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen (een) hoeveelhe(i)d( en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, en/of/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 30 november 2001 te [pleegplaats 1], althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door voor die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6] en/of de (tot dusver onbekend gebleven) perso(o)n(en):
- de cocaïne en/of/althans die/dat middel(en) op te slaan en/of te bewaren en/of
- de cocaïne en/of/althans die/dat middel(en) te laden in de (geheime) bergplaats van haar/zijn/hun auto;
derde subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 november 2001 te [pleegplaats 1] en/of Mierlo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of/althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet voor te bereiden en/of te bevorderen een (bestel)auto en/of geld en/of pakketjes, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2001 tot en met 14 februari 2002 te [pleegplaats 1] en/of [pleegplaats 2] en/of Gilze en Rijen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie samen met (onder meer) [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk de uitvoer van harddrugs (naar Italië).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde verstaat het hof dat de steller van de tenlastelegging hier heeft gedoeld op alle transporten die in of omstreeks de periode van [pleegdatum 1] zouden hebben plaatsgevonden, met uitzondering van het transport van 30 november 2001, aangezien hij dat feit afzonderlijk onder 3 heeft ten laste gelegd.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging
De raadsman van verdachte heeft op de gronden als nader verwoord in zijn in eerste aanleg overgelegde pleitnota -waarnaar hij ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verwezen- betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn strafvervolging, omdat -kort samengevat- politie en justitie in strijd met het bepaalde in artikel 126ff, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering hoeveelheden verdovende middelen hebben doorgelaten.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Uit de tekst en de parlementaire geschiedenis van artikel 126ff van het Wetboek van Strafvordering blijkt niet dat die bepaling in het leven is geroepen in het belang van de verdachte. Volgens vaste jurisprudentie kan de verdachte, van wie dus geen rechtens te beschermen belang in het geding is, zich niet op de niet- of niet juiste naleving van het verbod op doorlaten beroepen.
Het verweer moet derhalve reeds hierom worden verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van [pleegdatum 1] in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij op [pleegdatum 2] te [pleegplaats 1], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk ongeveer 7.423,84 gram van een materiaal bevattende cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij op 30 november 2001 te [pleegplaats 1] en Mierlo, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij in de periode van 1 maart 2001 tot en met 14 februari 2002 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie samen met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk de uitvoer van harddrugs naar Italië.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De raadsman van de verdachte heeft op de gronden als nader verwoord in zijn in eerste aanleg overgelegde pleitnota -waarnaar hij ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk heeft verwezen- betoogd dat het bewijs tegen verdachte onrechtmatig is verkregen en daarom niet tot het bewijs van de ten laste gelegde feiten mag worden gebezigd. Hij heeft daartoe -zakelijk weergegeven- aangevoerd:
1. dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 5 december 2001 ten onrechte als verdachten in de zin van artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering zijn aangemerkt;
2. dat als [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] toch terecht op 5 december 2001 als verdachten in de zin van artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering konden worden aangemerkt, de bijzondere opsporingsbevoegdheden stelselmatige observatie (artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering) en onderzoek telecommunicatie (artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering) ten onrechte zijn toegepast, omdat er onvoldoende reden bestond om aan te nemen dat er sprake was van harddrugs, zodat er geen verdenking bestond van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, dat gezien zijn aard of samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert;
3. dat in strijd is gehandeld met het bepaalde in artikel 126m, vierde lid juncto artikel 126l, vierde tot en met zevende lid van het Wetboek van Strafvordering, aangezien de schriftelijke machtiging voor het opnemen van telecommunicatie en de wijziging, aanvulling of verlenging van die machtiging, zich niet in het strafdossier bevinden;
4. dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op respectievelijk 12 december 2001 en 19 december 2001 door de politie als verdachten zijn gehoord, doch uit de daarvan opgemaakte processen-verbaal niet blijkt dat is medegedeeld van welk feit of welke feiten zij werden verdacht;
5. dat politie en justitie in strijd met het bepaalde in artikel 126ff, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering hoeveelheden verdovende middelen hebben doorgelaten.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
Ad 1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkt uit het strafdossier dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] respectievelijk op 30 november 2001 en 1 december 2001 ten overstaan van de politie aangifte hebben gedaan van een op 30 november 2001 gepleegde overval, waarbij hen onder bedreiging van vuurwapens een Volkswagen Transporter afhandig is gemaakt. [medeverdachte 1] was bij deze overval aanwezig en is terzake als getuige gehoord. Op 3 december 2001 is de bewuste Volkswagen Transporter in Helmond teruggevonden. Technisch onderzoek dat op 4 december 2001 door de politie is verricht, heeft uitgewezen dat de Volkswagen Transporter een dubbele bodem met bergplaatsen bevatte. Voorts is door een drugshond een positieve melding gemaakt op de aanwezigheid van verdovende middelen in de bergplaatsen in deze bus.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit vorenstaande feiten en omstandigheden reeds op 4 december 2001 ten aanzien van [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering voortvloeide dat zij zich op 30 november 2001 hadden beziggehouden met het transport van middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II.
Ad 2. Vooropgesteld moet worden dat -anders dan de raadsman lijkt te suggereren- voor een bevel stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, reeds voldoende is dat er sprake is van een verdenking van een misdrijf. Uit het hiervoor onder 1 overwogene vloeit voort dat aan dit vereiste was voldaan ten aanzien van [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Artikel 126g, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is in het onderhavige geval niet toegepast.
Voor zover het verweer betrekking heeft op het bevel stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering moet het derhalve reeds hierom worden verworpen.
Voor zover het verweer betrekking heeft op het bevel opnemen telecommunicatie als bedoeld in artikel 126m, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, moet het eveneens worden verworpen. Met de verdenking dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zich op 30 november 2001 hadden beziggehouden met het transport van middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of II is voldaan aan de vereisten voor het verstrekken van een bevel als bedoeld in artikel 126m, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
Ad 3. Blijkens de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs onder 8.2 in het beroepen vonnis en de handgeschreven aantekening op de zich in het strafdossier bevindende kopieën van de schriftelijke machtigingen tot verlenging van het bevel onderzoek telecommunicatie als bedoeld in artikel 126m, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, zijn de originele schriftelijke machtigingen ter terechtzitting van de rechtbank te Breda op 6 augustus 2002 door de officier van justitie aan de rechtbank overgelegd. Deze bevinden zich in map 1 van het "einddossier" en maken derhalve deel uit van het strafdossier.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat met betrekking tot het onderzoek telecommunicatie in strijd zou zijn gehandeld met het bepaalde in artikel 126m in verbinding met artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering.
Ad 4. Indien [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] door de politie als verdachten zijn gehoord, doch uit de daarvan opgemaakte processen-verbaal niet blijkt dat is medegedeeld van welk feit of welke feiten zij werden verdacht, dan is de verdachte daardoor, zo dit al onrechtmatig zou zijn jegens [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] voornoemd, niet in enig rechtens te beschermen belang getroffen, zodat de verdachte zich niet met succes hierop kan beroepen.
Ad 5. Het beroep op bewijsuitsluiting wegens schending van het bepaalde in artikel 126ff, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering faalt reeds op de gronden als hiervoor onder het kopje "De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging" is verwoord.
Voor zover de raadsman voorts ten verwere heeft aangevoerd dat niet, althans onvoldoende is bewezen dat alle in de tenlastelegging bedoelde transporten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, vindt het zijn weerlegging reeds in de bewezenverklaring en de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
Verder heeft de raadsman op de gronden als nader verwoord in zijn in eerste aanleg overgelegde pleitnota -waarnaar hij zoals gezegd ter terechtzitting in hoger beroep heeft verwezen- betoogd dat niet, althans onvoldoende is bewezen dat bij alle transporten, voor zover die al zouden hebben plaatsgevonden, harddrugs zijn vervoerd.
Ter beoordeling van dit verweer acht het hof -met de rechtbank- de volgende feiten en omstandigheden van belang:
1. dat de op 12 februari 2002 in beslag genomen lading van de Peugeot 405 bestond uit een hoeveelheid van bijna 7,5 kilogram cocaïne;
2. dat de Volkswagen Transporter waarmee het transport van 30 november 2001 werd uitgevoerd, is overvallen en ontvreemd;
3. dat [medeverdachte 5] aan de verdachten voor het terugvinden van de lading van deze Volkswagen een aanzienlijke beloning van tussen de fl. 100.000,- en fl. 200.000,- in het vooruitzicht heeft gesteld;
4. dat deze Volkswagen op 3 december 2001 door de politie is teruggevonden en uit technisch onderzoek is gebleken dat de bus een dubbele bodem met bergplaatsen bevatte, terwijl voorts de drugshond een positieve melding maakte op de aanwezigheid van verdovende middelen in deze bergplaatsen;
5. dat de transporten steeds op een soortgelijke wijze werden georganiseerd en uitgevoerd waar het betreft de verpakking van de verdovende middelen, het gebruik van geprepareerde auto's, de wijze waarop de auto's werden geladen, de manier waarop het transport werd uitgevoerd, de plaats van bestemming, de wijze waarop de verdovende middelen werden gelost en afgeleverd alsmede de wijze waarop de uitbetaling aan de verdachten geschiedde;
6. dat de rol van en taakverdeling tussen de verdachten bij de diverse transporten gelijksoortig was en ook de afnemers steeds dezelfde waren;
7. dat voor ieder transport nagenoeg eenzelfde geldbedrag, te weten circa fl. 10.000,- werd betaald aan [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1];
8. dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] -alsook de [medeverdachte 4] voor wat betreft de feiten 1 en 2- hebben verklaard te hebben geweten dat het telkens transporten van verdovende middelen betrof;
9. dat [medeverdachte 6], de vriendin van verdachte, met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde tegenover de politie heeft verklaard dat verdachte op 12 februari 2002 aan haar heeft verteld dat de bak die in de auto werd geladen waarschijnlijk cocaïne bevatte.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat telkens cocaïne is getransporteerd. Het verweer moet dus worden verworpen.
Het hof acht voorts de door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen betreffende de betrokkenheid van verdachte bij de cocaïnetransporten geloofwaardig en hecht derhalve geen geloof aan de door hen als getuigen ter terechtzitting afgelegde verklaringen dat -kort gezegd- verdachte niet betrokken is geweest bij de transporten welke hebben plaatsgevonden voorafgaand aan het transport van 12 februari 2002.
Zowel door [medeverdachte 3] als door [medeverdachte 2] wordt tijdens meerdere verhoren ten overstaan van de politie verklaard over de betrokkenheid van een persoon die door hen onder meer wordt aangeduid als "de Joegoslaaf", "de lange" dan wel als "de lange magere man" (soms nader aangeduid met: "gekleed in een zwart jack" of "afkomstig uit [adres]"). Deze persoon zou betrokken zijn geweest bij het laden en lossen van de verdovende middelen alsmede betalingen hebben verricht aan de transporteurs. Daarbij zou het om dezelfde persoon gaan als degene die op 12 februari de Peugeot in [pleegplaats 1] heeft geladen.
Zo wordt door [medeverdachte 2] onder meer verklaard dat de Peugeot een aantal malen geladen is door een buitenlandse man die lang en mager was, altijd gekleed was in een zwart lederen jasje en woonde in [adres] te [pleegplaats 1]. Het betrof dezelfde man die ook op 12 februari 2002 de Peugeot heeft geladen in [pleegplaats 1] en die door de politie is aangehouden (verhoor d.d. 28 februari 2002).
Door [medeverdachte 3] is tijdens het verhoor op 14 februari 2002, na het tonen van de identiteitskaart van verdachte, verklaard dat hij de persoon op de foto herkent als zijnde de man die hen drie maal drugs heeft gegeven en die in [adres] woont. Deze man kwam op 12 februari 2002 aanlopen met een schuif waarin drugs zaten. Tijdens het verhoor op 17 februari 2002 verklaart [medeverdachte 3] over de Joegoslaaf die op 12 februari 2002 in [adres] de drugs in de auto aanbracht en die hij in de gang van het cellencomplex te Breda heeft zien lopen en voor 100% herkent als de Joegoslaaf waarover hij steeds spreekt. Bij latere verhoren verklaart hij over de betrokkenheid van een persoon die door hem "de lange" wordt genoemd en die hij gezien heeft in de cellengang van het politiebureau te Breda. Deze persoon zou betrokken zijn geweest bij het laden en lossen van de verdovende middelen, alsmede bij de betaling aan de transporteurs.
Het hof acht deze, vrij kort na de verrichte aanhoudingen en onafhankelijk van elkaar afgelegde verklaringen waarin op vrij gedetailleerde wijze wordt ingegaan op eenieders rol bij de transporten en welke onderling, op enkele hier niet ter zake doende uitzonderingen na, met elkaar overeenstemmen, geloofwaardig.
Uit de inhoud van de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat er tussen verdachte en zijn medeverdachten sprake was van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking en gezamenlijke uitvoering, dat het hof medeplegen als bedoeld in artikel 47, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde gedragingen wettig en overtuigend bewezen acht.
Met betrekking tot het opzet van verdachte leidt het hof uit de hiervoor onder 1 tot en met 9 genoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien met de overige inhoud van de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen af, dat verdachte, door tezamen en in vereniging met anderen de auto's met lading buiten het grondgebied van Nederland te brengen zonder zich op de hoogte te stellen van de precieze inhoud daarvan, minstgenomen welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich in de lading cocaïne zou bevinden.
Op grond van de inhoud van de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof -met de rechtbank- van oordeel dat er sprake is geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband, van een organisatie waarin de verdachten in een duurzame onderlinge samenwerking hebben geparticipeerd. De verdachte heeft behoord tot deze organisatie en heeft, door zijn betrokkenheid bij het laden en lossen van de cocaïne en bij de betaling aan de transporteurs, een aandeel gehad in de gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten de uitvoer van harddrugs naar Italië. De verdachte heeft aldus deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, zoals onder 4 is bewezen verklaard.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A juncto artikel 10, vierde lid van de Opiumwet, juncto artikel 47, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 4 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht,
Het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Zowel de verdachte als de officier van justitie zijn in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een zelfde gevangenisstraf als door de eerste rechter opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende langere tijd in georganiseerd verband schuldig gemaakt aan het opzettelijk uitvoeren van hoeveelheden cocaïne naar Italië. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte daarbij een wezenlijke rol heeft gespeeld. De verdachte is tezamen met (onder meer) [medeverdachte 5] betrokken geweest bij het laden en/of lossen van de meeste transporten en heeft regelmatig de betalingen aan de chauffeurs van die transporten verricht, hetgeen wijst op een vertrouwensrol binnen de organisatie.
Het hof heeft bij de strafoplegging verder rekening gehouden met het door prof. dr. E.J. Colon opgemaakte psychiatrisch rapport omtrent de persoon van verdachte, gedateerd 5 augustus 2002. Blijkens dit rapport is het niet onwaarschijnlijk dat verdachte ten tijde van het begaan van de hem ten laste gelegde feiten lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en wel aan een anti-sociale persoonlijkheid. Volgens de rapporteur is deze diagnose evenwel niet met zekerheid te stellen, aangezien als een van de criteria terzake geldt dat er al voor het vijftiende levensjaar gedragsstoornissen aantoonbaar moeten zijn geweest en de verdachte daaromtrent onvoldoende informatie heeft gegeven.
Het hof heeft bij de strafoplegging daarnaast nog rekening gehouden met de inhoud van het door mw. A.R.G. de Nooyer, reclasseringswerker, opgemaakte voorlichtingsrapport omtrent de verdachte, gedateerd 19 april 2002, alsmede met de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 24 januari 2003 niet eerder terzake een opiumwetdelict is veroordeeld.
Bij de strafoplegging neemt het hof tot slot in het voordeel van verdachte in aanmerking dat verdachte weliswaar een belangrijke rol heeft vervuld bij de uitvoer van cocaïne naar Italië, maar dat niet kan worden aangenomen dat hij een leidinggevende rol -in de zin van organisator- bij de transporten heeft gespeeld.
Het hof zal, gelet hierop, dan ook een lagere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Gelet op het vorenstaande, acht het hof een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van na te melden duur alleszins passend.
De redengeving van de op te leggen maatregel
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld onder de nummers 5, 6, 7, 8, 11, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 30, 31, 32, 33, 34, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65 en 66 op de als bijlage aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zijn van zulke aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voorwerpen zijn met behulp waarvan de bewezen verklaarde feiten zijn begaan of voorbereid en/of voorwerpen die bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvoor de verdachte is vervolgd, in beslag zijn genomen, terwijl deze aan de verdachte toebehoren en uit de aard ervan volgt dat zij kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven.
Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken.
Het hof heeft bij zijn beslissing deze voorwerpen als een gezamenlijkheid van voorwerpen opgevat, waarop het voorgaande van toepassing is.
Van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld onder de nummers 2, 3, 12, 15, 29 en 35 op de als bijlage aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13 van de Opiumwet.
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 bewezen verklaarde oplevert:
"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd".
Verklaart dat het onder 2 en 3 bewezen verklaarde telkens oplevert:
"Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod".
Verklaart dat het onder 4 bewezen verklaarde telkens oplevert:
"Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld onder de nummers 5, 6, 7, 8, 11, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 30, 31, 32, 33, 34, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 49, 50, 51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 61, 62, 63, 64, 65 en 66 op de als bijlage aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, vermeld onder de nummers 2, 3, 12, 15, 29 en 35 op de als bijlage aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door Mr. Huurman-van Asten, als voorzitter
Mrs. De Vries-Leemans en Valkenburg, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Kroes, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te , ,
thans preventief gedetineerd in het Huis van Bewaring De Boschpoort te Breda
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 20 augustus 2002 ter zake van:
t.a.v. feit 1 primair: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd",
t.a.v. feit 2 primair en 3 primair telkens: "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod",
t.a.v. feit 4: "Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven",
veroordeeld tot:
een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht,
verklaart onttrokken aan het verkeer zoals omschreven in het vonnis,
gelast de teruggave zoals omschreven in het vonnis,
verklaart niet bewezen hegeen verdachte onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en onder 4 meer of anders is ten laste gelegd dan bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;