ECLI:NL:GHSHE:2003:AF5484

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.003373.02 O.W.V.
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Huurman-van Asten
  • Mrs. De Vries-Leemans
  • Mrs. Valkenburg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 februari 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de arrondissementsrechtbank te Breda. De veroordeelde, die gedetineerd is in het Huis van Bewaring 'Oosterhoek' te Grave, was eerder veroordeeld tot een geldboete van €14.373,07 of subsidiair 100 dagen hechtenis. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het hof moest beoordelen of de veroordeelde voordeel had behaald uit criminele activiteiten, met name drugshandel. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde betrokken was bij drugstransporten en samenwerkte met mededaders. De verklaringen van de veroordeelde en zijn mededaders zijn als uitgangspunt genomen voor de beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof concludeert dat de betalingen van mededader 1 aan de veroordeelde niet kunnen worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel, omdat deze betalingen voortvloeiden uit de aflossing van een schuld en niet uit de criminele activiteiten zelf. Daarom heeft het hof de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen en de eerdere uitspraak vernietigd. De beslissing is genomen na zorgvuldige overweging van de feiten en de juridische context, waarbij het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de veroordeelde in overweging heeft genomen.

Uitspraak

parketnummer : 20.003373.02 O.W.V. - 1 -
uitspraakdatum : 25 februari 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
A R R E S T
op het hoger beroep, ingesteld tegen de uitspraak ex art. 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van de rechtbank te Breda van 20 augustus 2002 onder parketnummer 02/004042-02, tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans UAH gedetineerd in het Huis van Bewaring "Oosterhoek" te Grave,
hierna te noemen: veroordeelde.
Het hoger beroep
De veroordeelde heeft tijdig tegen genoemde uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de veroordeelde naar voren is gebracht.
De beslissing waarvan beroep
De beroepen beslissing zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
De beoordeling
Veroordeelde is bij arrest van dit hof van 25 februari 2003 veroordeeld ter zake:
1. Primair:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van [pleegdatum] in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2. Primair:
hij op [pleegdatum] te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk ongeveer 7.423,84 gram van een materiaal bevattende cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
hij in de periode van [pleegdatum] in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie samen met [mededader 1] en [mededader 2] en [mededader 3 ] en [mededader 4 ] en [mededader 5 ], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk de uitvoer van harddrugs naar Italië.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, veroordeelde wederrechtelijk voordeel -waaronder begrepen besparing van kosten- heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde.
Blijkens het rapport van de Regiopolitie Midden- & West-Brabant, Divisie Recherche, Bureau Financiële Recherche, met rapportnummer PL 2005-156-221, opgemaakt, gesloten en getekend op 11 april 2002 door C.N. Oomen en E.J.L.M. van de Luitgaarden, respectievelijk inspecteur van politie Midden- & West-Brabant, werkzaam bij de Unit Recherche Expertise, Bureau Financiële Ondersteuning en hoofdagent van politie Midden- & West-Brabant, werkzaam bij de Unit ZwaCri, is bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de rapporteurs voornoemd uitgegaan van de verklaringen zoals deze door de verschillende betrokkenen zijn afgelegd.
In voormeld rapport is -zakelijk weergegeven- het volgende gerelateerd:
"[veroordeelde] heeft een aantal verklaringen afgelegd, welke zijn verwerkt in het strafdossier. Deze verklaringen fungeren als uitgangspunt voor de bepaling van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uit de verklaringen blijkt dat [veroordeelde] in 1999 zijn café heeft verkocht aan de hem bekende [mededader 1] voor een bedrag van fl. 40.000,-. [mededader 1] betaalde hem meteen fl. 10.000,-. De restantschuld bedroeg toen nog fl. 30.000,-. Thans bedraagt de restantschuld nog fl. 10.000,-. [veroordeelde] maakte afspraken over de schulden met [mededader 1]. [veroordeelde] verklaarde dat [mededader 1] de schuld aan hem afbetaalde als hij, [mededader 1], drugstransporten had geregeld. [veroordeelde] heeft meegedaan met de drugstransporten omdat hij nog geld tegoed had van [mededader 1]. Hij moest transporten regelen van [mededader 1], anders kreeg hij geen geld."
Gelet op deze verklaringen heeft [mededader 1], nadat hij van de onderhavige drugstransporten geld heeft ontvangen, daarmee ten dele zijn schuld aan veroordeelde afgelost. Dit kan niet worden aangemerkt als door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van het begaan van bovengenoemde feiten als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het vorenstaande dient de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te worden afgewezen.
B E S L I S S I N G :
Het hof:
Vernietigt de uitspraak waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst af de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus beslist door mr. Huurman-van Asten, als voorzitter, en mrs. De Vries-Leemans en Valkenburg, als raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Kroes, als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2003.
Dit arrest is gewezen door Mr. Huurman-van Asten, als voorzitter
Mrs. De Vries-Leemans en Valkenburg, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Kroes, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 09
tijd : 10.30
rolnummer: 20.003373.02O.W.V.
verdachte:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans UAH gedetineerd in het Huis van Bewaring "Oosterhoek" te Grave
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 20 augustus 2002 ter zake van:
36e W.v.Str.
veroordeeld tot:
met verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag ter grootte van ?14.3731,07 (zegge: veertienduizendzevenhonderdeneenendertig euro en zeven eurocent) , subsidiair eenhonderd dagen hechtenis,