parketnummer : 20.003373.02 O.W.V. - 1 -
uitspraakdatum : 25 februari 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
op het hoger beroep, ingesteld tegen de uitspraak ex art. 36e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht van de rechtbank te Breda van 20 augustus 2002 onder parketnummer 02/004042-02, tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans UAH gedetineerd in het Huis van Bewaring "Oosterhoek" te Grave,
hierna te noemen: veroordeelde.
De veroordeelde heeft tijdig tegen genoemde uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de veroordeelde naar voren is gebracht.
De beslissing waarvan beroep
De beroepen beslissing zal worden vernietigd, omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Veroordeelde is bij arrest van dit hof van 25 februari 2003 veroordeeld ter zake:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van [pleegdatum] in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij op [pleegdatum] te [pleegplaats], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk ongeveer 7.423,84 gram van een materiaal bevattende cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
hij in de periode van [pleegdatum] in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatie samen met [mededader 1] en [mededader 2] en [mededader 3 ] en [mededader 4 ] en [mededader 5 ], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk de uitvoer van harddrugs naar Italië.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, veroordeelde wederrechtelijk voordeel -waaronder begrepen besparing van kosten- heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde.
Blijkens het rapport van de Regiopolitie Midden- & West-Brabant, Divisie Recherche, Bureau Financiële Recherche, met rapportnummer PL 2005-156-221, opgemaakt, gesloten en getekend op 11 april 2002 door C.N. Oomen en E.J.L.M. van de Luitgaarden, respectievelijk inspecteur van politie Midden- & West-Brabant, werkzaam bij de Unit Recherche Expertise, Bureau Financiële Ondersteuning en hoofdagent van politie Midden- & West-Brabant, werkzaam bij de Unit ZwaCri, is bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de rapporteurs voornoemd uitgegaan van de verklaringen zoals deze door de verschillende betrokkenen zijn afgelegd.
In voormeld rapport is -zakelijk weergegeven- het volgende gerelateerd:
"[veroordeelde] heeft een aantal verklaringen afgelegd, welke zijn verwerkt in het strafdossier. Deze verklaringen fungeren als uitgangspunt voor de bepaling van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel.
Uit de verklaringen blijkt dat [veroordeelde] in 1999 zijn café heeft verkocht aan de hem bekende [mededader 1] voor een bedrag van fl. 40.000,-. [mededader 1] betaalde hem meteen fl. 10.000,-. De restantschuld bedroeg toen nog fl. 30.000,-. Thans bedraagt de restantschuld nog fl. 10.000,-. [veroordeelde] maakte afspraken over de schulden met [mededader 1]. [veroordeelde] verklaarde dat [mededader 1] de schuld aan hem afbetaalde als hij, [mededader 1], drugstransporten had geregeld. [veroordeelde] heeft meegedaan met de drugstransporten omdat hij nog geld tegoed had van [mededader 1]. Hij moest transporten regelen van [mededader 1], anders kreeg hij geen geld."
Gelet op deze verklaringen heeft [mededader 1], nadat hij van de onderhavige drugstransporten geld heeft ontvangen, daarmee ten dele zijn schuld aan veroordeelde afgelost. Dit kan niet worden aangemerkt als door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van het begaan van bovengenoemde feiten als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op het vorenstaande dient de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te worden afgewezen.
Vernietigt de uitspraak waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Wijst af de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus beslist door mr. Huurman-van Asten, als voorzitter, en mrs. De Vries-Leemans en Valkenburg, als raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. Kroes, als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2003.
Dit arrest is gewezen door Mr. Huurman-van Asten, als voorzitter
Mrs. De Vries-Leemans en Valkenburg, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Kroes, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 februari 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
rolnummer: 20.003373.02O.W.V.
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans UAH gedetineerd in het Huis van Bewaring "Oosterhoek" te Grave
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 20 augustus 2002 ter zake van:
36e W.v.Str.
veroordeeld tot:
met verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag ter grootte van ?14.3731,07 (zegge: veertienduizendzevenhonderdeneenendertig euro en zeven eurocent) , subsidiair eenhonderd dagen hechtenis,