typ. AD
rolnr. C0200320/HE
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
tweede kamer, van 25 februari 2003,
gewezen in de zaak van:
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellant bij dagvaarding van 11 februari 2002,
procureur: mr. A.R. van Maas-de Bie,
[GEÏNTIMEERDE] tevens h.o.d.n. [HANDELSNAAM],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
procureur: mr. M.C. Bijleveld-van der Slikke,
op het hoger beroep tegen de door de rechtbank te
's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 16 november 2001 tussen appellant als eiser en geïntimeerde als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (rolnr. 54739 HAZA 00-1571)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het voormelde vonnis en de daarin genoemde stukken.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft appellant, hierna ook [appellant], vier grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot hetgeen in het petitum van de memorie van grieven is geformuleerd.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en, kort gezegd, geconcludeerd tot hetgeen in de conclusie van die memorie is geformuleerd.
2.3. Partijen hebben ten slotte uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4.1. Het hof stelt de volgende feiten vast.
[geïntimeerde] drijft in Nederland al geruime tijd een stoeterij en manege. In dat kader handelt zij internationaal in paarden. [handelsrelatie geïntimeerde, hierna: handelsrelatie], woonachtig in [woonplaats] te Duitsland, handelt eveneens internationaal in paarden. [geïntimeerde] en [handelsrelatie] kennen elkaar minstens tien jaar beroepsmatig en doen geregeld zaken met elkaar.
In juni/juli 1999 informeerde [handelsrelatie] bij [geïntimeerde] of zij interesse had in de aankoop van een springpaard. Daarop is [geïntimeerde] met de bij haar in dienst zijnde ruiter [ruiter] naar Duitsland afgereisd. Samen met [handelsrelatie] hebben zij het te koop aangeboden paard met de naam [naam paard] bekeken en [ruiter] heeft het paard bereden. Over de inhoud van hetgeen bij die gelegenheid besproken is verschillen partijen van mening. [naam paard] was toen eigendom van [appellant].
Na de bezichtiging nam [handelsrelatie] telefonisch contact op met [geïntimeerde] en besprak met haar dat zij binnenkort een fax zou ontvangen. Over wat zij besproken hebben over de inhoud van de te ontvangen fax verschillen partijen van mening.
Kort daarop - op 25 augustus 1999 - ontving [geïntimeerde] een fax van [handelsrelatie] die in de Duitse taal gesteld was. Zij heeft deze fax ondertekend en teruggezonden naar [handelsrelatie].
[appellant] stelde zich vervolgens jegens [geïntimeerde] op het standpunt dat [geïntimeerde] van hem het paard [naam paard] gekocht had. [geïntimeerde] ontkende dit. [appellant] maande [geïntimeerde] daarop aan de door hem gestelde koopovereenkomst na te komen. [geïntimeerde] deelde [appellant] mede zich niet gebonden te achten aan de koopovereenkomst en daarom die overeenkomst niet na te zullen komen. [appellant] ontbond vervolgens de door hem gestelde koopovereenkomst. Op 12 februari 2000 verkocht hij het paard [naam paard] aan een derde voor DM 25.000,-.
4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
[appellant] vordert in deze procedure van [geïntimeerde], kort gezegd, DM 92.325,77 met rente en kosten. Hij stelt daartoe dat op 25 augustus 1999 een koopovereenkomst tussen hen beiden is tot stand gekomen met betrekking tot het paard [naam paard]. Deze overeenkomst is door [geïntimeerde] niet nagekomen, zo stelt hij verder. Dit was de reden waarom hij de overeenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden. Het gevorderde bedrag betreft de schade die hij als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst geleden heeft.
De rechtbank heeft na betwisting door [geïntimeerde] als vaststaand geoordeeld dat [geïntimeerde] als faxbericht op 25 augustus 1999 de tekst van productie 1 bij conclusie van eis heeft ontvangen, die door [appellant] ondertekend was. Voorts heeft de rechtbank na betwisting door [geïntimeerde] als vaststaand geoordeeld dat [geïntimeerde] deze tekst vervolgens gewijzigd heeft door waar in productie 1 "25.September" staat "9.october" te schrijven. Vervolgens dat zij deze gewijzigde tekst heeft ondertekend en, ten slotte, deze gewijzigde, ondertekende tekst heeft teruggefaxt aan [handelsrelatie]. Tegen de vaststelling van deze feiten is niet gegriefd, zodat het hof eveneens van de juistheid van deze feiten uitgaat. In hoger beroep erkent [geïntimeerde] overigens deze vaststaande feiten (blz. 3 memorie van antwoord).
De rechtbank heeft voorts de vordering van [appellant] afgewezen, kort gezegd, omdat zij tot het oordeel kwam dat de door [geïntimeerde] gewijzigde faxtekst beschouwd moet worden als een nieuw aanbod in de zin van art. 19 lid 1 Weens Koopverdrag 1980 en dit nieuwe aanbod door [appellant] niet aanvaard is, zodat de gestelde koopovereenkomst niet tot stand gekomen is. Tegen dit oordeel richten zich de grieven 3 en 4. De overige grieven richten zich tegen enkele door de rechtbank (niet) vast gestelde feiten.
4.3. Het hof zal eerst grief 3 behandelen.
Deze grief stelt de vraag aan de orde of tussen [appellant] en [geïntimeerde] de gestelde koopovereenkomst tot stand gekomen is.
Het hof stelt voorop dat deze vraag beantwoord moet worden op grond van het Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (hierna: het Weens Koopverdrag 1980), omdat vast staat dat het een koop betreft van een roerende zaak tussen partijen die in verschillende staten gevestigd zijn, terwijl die staten partij zijn bij het verdrag (art. 1 Weens Koopverdrag 1980). Het hof merkt daarbij op dat uit de vaststaande feiten volgt dat [geïntimeerde] professioneel handelt, zodat de uitzondering van de consumentenkoop van art. 2 onder a Weens Koopverdrag niet van toepassing is.
4.4. Vast staat dat [appellant] met de fax van 25 augustus 1999 een aanbod gedaan heeft tot het sluiten van een koopovereenkomst. De tekst van de fax van 25 augustus 1999 staat eveneens vast. Voor zover van belang luidt deze (prod. 1 bij conclusie van eis):
"[APPELLANT], [adres] [woonplaats]
Sehr geehrte Frau [geïntimeerde],
Am heutigen Tage (25. August 1999) verkaufe ich Ihnen den
8-jährigen Darco Sohn mit Namen [naam paard]
für DM 100.000,00 (einhunderttausend DM)
eine Anzahlung von DM 10.000,- (zehntausend DM) erwarte ich gerne in den nächsten 7 Tagen auf mein Konto bei der Stadtsparkasse [woonplaats], Konto NO.: [nummer] Bankleitzahl: [nummer].
Die Restüberweisung geht zum 25.September 1999 auf das oben angegebene Konto.
Das Pferd bleibt bis zur vollständige Bezahlung mein Eigentum.
Bitte senden Sie uns ein Fax unterschrieben an folgende FAX No. [faxnummer] zurück.
Mit freundlichen Grüssen
[appellant]
Unterschrift Verkäufer Unterschrift Käufer
[geïntimeerde]"
Tevens staat vast dat [geïntimeerde] deze fax ondertekend heeft op de plaats "Unterschrift Käufer". Ten slotte staat vast dat zij op de plaats waar de woorden "25.September 1999" staan geschreven heeft "9.october".
4.5. Op grond van art. 19 lid 1 Weens Koopverdrag 1980 geldt een wijziging in een aanbod als een verwerping van dat aanbod, tenzij de wijziging de voorwaarden van het aanbod niet wezenlijk aantasten (art. 19 lid 2 Weens Koopverdrag 1980). Op grond van art. 19 lid 3 Weens Koopverdrag 1980 wordt een wijzing met betrekking tot de betaling geacht de voorwaarden wezenlijk aan te tasten.
Het hof stelt vast dat de wijziging die [geïntimeerde] in de tekst van de fax heeft aangebracht een wijzing ter zake de betaling is. Op grond van art. 19 lid 3 Weens Koopverdrag 1980 wordt deze wijziging geacht de voorwaarden van het aanbod wezenlijk aan te tasten.
Het hof oordeelt dat uit de tekst van art. 19 lid 3 Weens Koopverdrag 1980 en het daarop verschenen internationale gezaghebbend commentaar (Schlechheim c.s.) volgt dat genoemd artikel slechts een vermoeden in het leven roept dat een wijziging ter zake de betaling de voorwaarden van het aanbod wezenlijk aantasten en dat dat vermoeden weerlegbaar is.
4.6. [appellant] stelt op dit punt dat de aangebrachte wijziging de voorwaarden niet wezenlijk aantasten, omdat de wijziging slechts inhoudt dat de betalingstermijn van het restantbedrag verlengd wordt met 14 dagen.
[geïntimeerde] betwist dat de aangebrachte wijziging de voorwaarden van het aanbod niet wezenlijk aantasten en dat dit de materiële inhoud van het aanbod niet zou aantasten. In dat verband stelt zij dat iedere verlenging van de betalingstermijn een wezenlijke aantasting van de voorwaarden van een aanbod is.
4.7. Uit de tekst van art. 19 lid 3 Weens Koopverdrag 1980 volgt dat op [appellant] de bewijslast rust van zijn stelling dat de aangebrachte wijziging de voorwaarden van het aanbod niet wezenlijk aantasten.
Naar het oordeel van het hof is [appellant] tot op tegenbewijs geslaagd in het te leveren bewijs. Het hof acht immers voorshands aannemelijk dat in een aanbod als in deze zaak, namelijk een aanbod tot verkoop van een springpaard voor DM 100.000,-, in de regel een verlenging van de betalingstermijn voor het restantbedrag (na aanbetaling van DM 10.000,-) met veertien dagen de voorwaarden niet wezenlijk aantasten. Het hof zal [geïntimeerde] toelaten tot tegenbewijs.
4.8. Het hof zal het oordeel over de overige grieven aanhouden tot na het te leveren bewijs.
laat [geïntimeerde] toe tot tegenbewijs van de voorshands bewezen stelling dat de door [geïntimeerde] aangebrachte wijziging in het aanbod van [appellant] de voorwaarden van dat aanbod niet wezenlijk aantasten;
bepaalt, voor het geval [geïntimeerde] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Sterk als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 11 maart 2003 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) en op woensdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de procureur van [geïntimeerde] bij zijn opgave op genoemde rolzitting een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rolzitting dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de procureur van [geïntimeerde] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Rothuizen-van Dijk, Sterk en Keizer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 25 februari 2003.