ECLI:NL:GHSHE:2003:AF8340

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.000199.02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Harmsen
  • Mrs. Van de Loo
  • De Lange
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanzetten tot haat en discriminatie van asielzoekers

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 april 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Roermond. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], heeft hoger beroep ingesteld tegen zijn veroordeling voor het zich in het openbaar beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst en/of levensovertuiging. Het hof heeft vastgesteld dat het hoger beroep zich beperkt tot de veroordeling ter zake van de tenlasteleggingen 1, 2, 3 en 4. Het hof heeft het beroepen vonnis in grote lijnen bevestigd, maar heeft de bewijsvoering en strafmotivering herzien. De verdachte was betrokken bij de verspreiding van een pamflet tijdens een demonstratie, waarin racistische en discriminerende uitlatingen werden gedaan. Het hof oordeelt dat de uitingen van de verdachte in strijd zijn met artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht, dat het aanzetten tot haat en discriminatie verbiedt. Het hof weegt de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting af tegen de noodzaak om de rechten van anderen te beschermen, en concludeert dat vervolging gerechtvaardigd is. De verdachte heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat meeweegt in de strafoplegging. Het hof legt een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op, waarbij het rekening houdt met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen wordt eveneens toegewezen. Het hof bevestigt het vonnis van de eerste rechter, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Uitspraak

parketnummer : 20.000199.02
uitspraakdatum : 29 april 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Roermond van 12 juli 2001 in de strafzaak onder de parketnummers 04/051598-00, 22/002912-98 (TUL) en 05/100668-97 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
- de bewijsvoering;
- de strafmotivering
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Om wille van de leesbaarheid wordt de bewijsvoering in haar geheel vervangen. De bewezenverklaring door de eerste rechter komt uitsluitend te berusten op de hierna volgende bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De tenlastelegging en de bewezenverklaring
Nu ten aanzien van de tenlastelegging en de bewezenverklaring niet opnieuw recht wordt gedaan, kan worden volstaan met de omschrijving zoals in het beroepen vonnis vervat.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Door de verdachte is aangevoerd dat de ideeën, zoals verwoord in het pamflet met de koptekst "Asielzoekersstop Nu", inmiddels door veel politieke partijen zijn overgenomen, zodat niet kan worden gesproken van het aanzetten tot haat of discriminatie van asielzoekers.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende:
Het gewraakte pamflet bevat onder meer de volgende zinnen:
- "Wat goed genoeg is voor Jan Soldaat (gedoeld wordt op de opvang in tentenkampen) is blijkbaar niet genoeg voor Ali de asielzoeker";
- "Zoals iedere Nederlander wel kan zien, wordt met het jaar de samenstelling van de Nederlandse bevolking gekleurder. Daar mogen wij niets van zeggen. Dat is namelijk discriminerend volgens de Nederlandse grondwet";
- "En als de samenstelling van de bevolking zo doorgaat, zal het oorspronkelijke Nederlandse volk in een rap tempo verdwijnen".
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verspreiding van het pamflet heeft plaatsgevonden gedurende een manifestatie waarbij een groep van 50 demonstranten hoofdzakelijk in het zwart gekleed -militairistisch schoeisel dragend- marcherend, tekstborden, spandoeken en vlaggen met zich meevoerend met daarop neonazistische teksten en runentekens en luidkeels leuzen roepend "Auslander raus" en "Rudolf Hess, dass war Mord", van welke leuzen verdachte zich niet heeft gedistantieerd.
Het hof leidt hieruit af dat met deze uitingen kennelijk beoogd wordt het gedachtegoed van het nationaal socialisme, dat zich bij uitstek kenmerkt door rassenleer en antisemitisme, uit te dragen.
Naar het oordeel van het hof krijgt het pamflet, door de hierboven als feitelijk vastgestelde omstandigheden waaronder het werd verspreid, de betekenis van een geschrift zoals bedoeld in artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
De strafbaarheid van de verdachte
De verdachte heeft aangevoerd, dat de hem bij inleidende dagvaarding onder 1 en 2 verweten uitlatingen gezien moeten worden in het kader van het recht op vrijheid van meningsuiting, welk recht moet worden aangemerkt als een hoog goed in een democratische samenleving en dat hij derhalve niet strafbaar is.
Het hof overweegt dienaangaande dat het in de Grondwet, alsmede in artikel 10 EVRM en artikel 19 IVBPR vervatte recht op de vrijheid van meningsuiting één van de essentiële fundamenten vormt van de democratische rechtsstaat, die beschermd moet worden. Dit recht is geen recht waaraan alle andere rechten ondergeschikt zouden zijn. Het vindt zijn begrenzing in bij wetten in formele zin neergelegde bepalingen, waaronder de in het Wetboek van Strafrecht neergelegde bepalingen tegen discriminatie. Dergelijke begrenzingen worden in die internationale verdragen -binnen zekere grenzen- gerespecteerd.
Met de vervolging van verdachte wordt weliswaar een inbreuk gemaakt op het recht van vrije meningsuiting, doch die inbreuk is in dit geval noodzakelijk ter bescherming van de rechten van anderen als bedoeld in het tweede lid van artikel 10 EVRM c.q. het derde lid van artikel 19 IVBPR, in casu het gevrijwaard blijven van die anderen van uitlatingen die opwekken tot rassenhaat en rassendiscriminatie. De noodzaak geldt temeer nu vervolging wordt geboden ter uitvoering van de bepalingen van het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie, en aan de naleving van laatstbedoelde bepalingen zwaar wordt getild.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur als door de eerste rechter opgelegd met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met:
- de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justiteel Documentatieregister reeds eerder en wel diverse malen terzake soortgelijke strafbare feiten als onder 1, 2 en 3 bewezen is verklaard, tot aanmerkelijke straffen is veroordeeld;
- de omstandigheid dat verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd gedurende de proeftijd van een eerdere veroordeling terzake bij afbeelding aanzetten tot haat tegen of discriminatie van mensen en gewelddadig optreden tegen personen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging;
- de omstandigheid dat verdachte zich tijdens de demonstratie op 26 augustus 2000 te Echt heeft gemanifesteerd als leider van de groep betogers, blijkende zulks uit de omstandigheid dat de politie met verdachte heeft onderhandeld over de vrijlating van de [medeverdachte].
De verdachte heeft een aanbod gedaan tot het verrichten van een taakstraf, voor het geval het hof voornemens zou zijn een geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen.
Dit aanbod moet worden afgewezen omdat het hof een vrijheidsstraf van na te melden duur beter geschikt om de verdachte de onjuistheid van zijn handelwijze te doen inzien dan een taakstraf.
De vordering tot tenuitvoerlegging
Het hoger beroep heeft mede betrekking op de beslissing welke de eerste rechter heeft genomen op de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging alsnog van:
- twee weken gevangenisstraf aan de verdachte opgelegd bij onherroepelijk geworden arrest van Gerechtshof te 's-Gravenhage d.d. 7 mei 1999 en
- twee weken hechtenisstraf aan de verdachte opgelegd bij vonnis van de rechtbank te Arnhem d.d. 16 oktober 1998. De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Het hof verenigt zich met hetgeen de eerste rechter dienaangaande heeft overwogen en beslist.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 47, 57, 131, 137c, 137d en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
B E S L I S S I N G :
Het hof:
Bevestigt het beroepen vonnis, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Dit arrest is gewezen door Mr. Harmsen, als voorzitter
Mrs. Van de Loo en De Lange, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Traa, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 april 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 04
tijd : 10.30
rolnummer: 20.000199.02
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum],
wonende te [adres],
Is bij vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te Roermond van 12 juli 2001 ter zake van:
sub 1 primair: "Medeplegen van het zich in het openbaar mondeling en bij geschrift en afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst en/of levensovertuiging",
sub 2 primair: "Medeplegen van het in het openbaar mondeling en bij geschrift en afbeelding aanzetten tot haat en discriminatie van mensen wegens hun ras",
sub 3: "Medeplegen van opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten",
sub 4: "Het in het openbaar mondeling opruien tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag",
veroordeeld tot:
ten aanzien van sub 1 primair, 2 primair, 3 en 4 tot zes weken gevangenisstraf, ten aanzien van sub 5 is de politierechter niet bevoegd, met vrijspraak van het sub 2 meer of anders is tenlaste gelegd dan bewezen is verklaard,
met last tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 7 mei 1999 in de zaak met parketnummer 22-002912/98 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf te weten: twee weken gevangenisstraf en met last tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem d.d. 16 oktober 1998 in de zaak met parketnummer 05-100668/97 aan de veroordeelde opgelegde doch voorwaardelijk niet tenuitvoergelegde straf te weten: twee weken hechtenisstraf;