ECLI:NL:GHSHE:2003:AF9134

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02-00626 en C02-00625
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G.F.M. de Kok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen eisvermeerderingen in civiele zaken tussen huurder en verhuurder

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 januari 2003, zijn er bezwaren ingediend tegen de vermeerdering van eis in twee gevoegde civiele zaken, C02-00626 en C02-00625. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.E. Lenglet, heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis door de geïntimeerde, de besloten vennootschap BRAND BIERBROUWERIJ BV, vertegenwoordigd door mr. J.E. Benner. De vermeerdering van eis betreft een vordering tot betaling wegens achterstallig onderhoud en reparatie van een pand, die door de appellant in hoger beroep is ingebracht. De onderliggende zaak betreft een geschil over de huurprijs tussen de partijen, dat al sinds 22 juli 1999 aanhangig is.

De geïntimeerde heeft in zijn memorie van antwoord eveneens bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis, met de argumentatie dat deze vermeerdering al eerder in de eerste aanleg was afgewezen door de Kantonrechter. De Kantonrechter had in een tussenvonnis van 31 oktober 2001 overwogen dat de vordering tot achterstallig onderhoud in een afzonderlijke procedure diende te worden behandeld, omdat de behandeling van deze vordering de oorspronkelijke huurprijszaak zou vertragen.

Het hof heeft de bezwaren van de appellant en de geïntimeerde gegrond verklaard en de vermeerderingen van eis in beide zaken afgewezen. Het hof oordeelt dat een herhaling van een in eerste aanleg afgewezen eisvermeerdering in hoger beroep niet door de wet is uitgesloten, maar dat in dit geval de vermeerdering van eis in strijd met de goede procesorde is. De uitspraak van het hof is gedaan met het oog op de goede procesorde en de noodzaak om het geding niet onnodig te vertragen. De zaken zijn verwezen naar de rolzitting van 18 februari 2003 voor verdere procedure in de hoofdgedingen.

Uitspraak

typ. JZ
rolnrs. C02/00626 en C02/00625
BESLISSING VAN HET GERECHTSHOF TE 'S-HERTOGENBOSCH,
eerste enkelvoudige kamer van 28 januari 2003,
gewezen op de bezwaren tegen de eisvermeerderingen in gevoegde de zaken van:
(C02/00626)
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
t e g e n
de vereniging de besloten vennootschap BRAND BIERBROUWERIJ BV,
gevestigd te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem,
geïntimeerde,
procureur: mr. J.E. Benner,
en
(C02/00625)
de besloten vennootschap BRAND BIERBROUWERIJ BV,
gevestigd te Wijlre, gemeente Gulpen-Wittem,
appellante,
procureur: mr. J.E. Benner,
t e g e n
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [woonplaats], België,
geïntimeerde,
procureur: mr. L.R.G.M. Spronken,
1. Bij akte houdende "verzet tegen de vermeerdering van eis" d.d. 21 januari 2003 heeft geïntimeerde Brand in het geding C02/00626 bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis van [appellant] door hem ingebracht in het de grieven bevattende exploot van dagvaarding in appel d.d. 14 juni 2002 tegen het vonnis van de Rechtbank, sector Kanton te Maastricht d.d. 20 maart 2002.
Deze vermeerdering van eis bestaat uit het instellen van een vordering tot betaling wegens achterstallig onderhoud en reparatie van het pand [adres] te [plaats]. Het sedert 22 juli 1999 aanhangige geding tussen partijen handelde zowel in conventie als in reconventie over de verhoging/ verlaging van de huurprijs.
[geïntimeerde (in gevoegde zaak, hierna: geïntimeerde)] heeft in het geding C02/00625 in zijn memorie van antwoord tevens uitlating vermeerdering van eis d.d. 21 januari 2003 eveneens bezwaar gemaakt tegen een zelfde vermeerdering door Brand in diens exploot tot dagvaarding in hoger beroep d.d. 19 juni 2002.
Ter zitting van 28 januari 2003 heeft [appellant] een akte genomen en daarin geconcludeerd dat Brand niet ontvankelijk is in haar bezwaar, althans dat dit moet worden afgewezen.
2. Brand en [geïntimeerde] maken ieder bezwaar tegen deze eisvermeerdering op de gronden dat het hier gaat om een vermeerdering die ook al in eerste aanleg telkens bij conclusie van repliek in reconventie is toegevoegd; dat deze door de Kantonrechter in beide zaken bij vonnis d.d. 31 oktober 2001 is afgewezen en dat [appellant] van die beslissing geen hoger beroep heeft ingesteld.
[geïntimeerde] vindt bovendien dat de vermeerdering van eis het geding ontoelaatbaar vertraagt.
3. De kantonrechter heeft bij zijn gegrondverklaring van het bezwaar (in 1991 nog: verzet) in het tussenvonnis van 31 oktober 2001 overwogen dat de vordering betreffende achterstallig onderhoud en het uitvoeren van reparaties in een afzonderlijke procedure diende te worden ingesteld en dat de behandeling van deze toegevoegde vordering die van de oorspronkelijke vordering inzake de wijziging van de huurprijs te zeer vertraagt.
4. [appellant] heeft voor haar standpunt dat een zelfde eisvermeerdering niet ten tweede male in hoger beroep kan plaatsvinden verwezen naar twee arresten van hof Leeuwarden 22 april 1964, NJ 1965, 417 en hof 's-Gravenhage 23 april 1965, NJ 1966, 308. In deze arresten is een herhaling van een vermeerdering van eis in hoger beroep die in eerste aanleg afgewezen was, ontoelaatbaar en in strijd met het appelverbod van art. 134, lid 3, Rv. (oud) geoordeeld.
5. De door Brand gestelde omstandigheid dat [appellant] van deze afwijzing door de Kantonrechter geen hoger beroep heeft ingesteld, kan geen gewicht in de schaal leggen nu lid 3 van art. 134 Rv. (oud) evenals het thans geldende art. 130 Rv. een hogere voorziening uitsloot.
6. Dat een in eerste aanleg ingestelde en afgewezen eisvermeerdering niet in het hoger beroep van de hoofdzaak mag worden herhaald, is omstreden. Aan de ene zijde staat de in de vermelde uitspraken uit 1965 en 1966 vertolkte opvatting dat door zulk een herhaling het appelverbod wordt omzeild. Aan de andere zijde staat de opvatting dat zulk een herhaling in hoger beroep niet door de wetgever is uitgesloten. Zie hof 's-Hertogenbosch 11 november 1975, NJ 1976, 259 en Snijders-Wendels, Civiel Appel, 1999, p. 158/9.
7. Het hof neemt tot uitgangspunt dat een herhaling in hoger beroep van een in eerste aanleg na bezwaar afgewezen vermeerdering van eis niet door de wet is uitgesloten. De redenen tot afwijzing van toelating van de vermeerdering en de gegrondverklaring van de bezwaren in eerste aanleg hiertegen kunnen zich in hoger beroep nog sterker voordoen en doen voelen dan in eerste aanleg maar ook juist minder sterk, een en ander afhankelijk van de concrete situatie. Nu een andere aanwijzing ontbreekt en de wetgever zowel in het oude als het nieuwe procesrecht tot het einde van de feitelijke instanties wijziging of vermeerdering van eis heeft opengesteld en op grond van het uitgangspunt dat in het algemeen civiele rechtspraak gebaat is door gebaseerd te zijn op actuele werkelijkheid oordeelt het hof dat een in eerste aanleg afgewezen vermeerdering van eis, indien in hoger beroep herhaald, in dat hoger beroep zelfstandig en opnieuw wordt beoordeeld.
8. Partijen hebben in de onderhavige beide gedingen tussen eigenaar en huurder en tussen huurder en onderhuurder uitvoerig en langdurig gedebatteerd over de verhoging/verlaging van de huurprijs. In hoger beroep een geheel nieuw discussiepunt - een vordering tot het verrichten van achterstallig onderhoud en uitvoeren van reparaties - aansnijden met een gerede kans op bewijsopdrachten en een feitenonderzoek door deskundigen kan een ontoelaatbare vertraging in het aanvankelijk geding en daardoor strijd met de goede procesorde opleveren. De onderhavige vermeerdering van eis in dit hoger beroep dient daarom in strijd met de goede procesorde te worden geoordeeld. De beide bezwaren tegen de vermeerderingen van eis zullen daarom gegrond worden verklaard.
De uitspraak
Het hof:
1. verklaart de bezwaren van [appellant] en Brand tegen de vermeerderingen van eis in de gevoegde gedingen gegrond;
2. wijst de vermeerderingen van eis in beide zaken af;
3. verwijst de zaken naar de rolzitting van 18 februari 2003 tot doorprocederen in de hoofdgedingen.
Deze beslissing is gewezen door mr. H.G.F.M. de Kok, rolraadsheer en is uitgesproken ter openbare zitting van dit hof op 28 januari 2003.