ECLI:NL:GHSHE:2003:AG1751

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R200300172
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. van Teeffelen van Etten
  • J. van Griensven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in echtscheidingsprocedure en bevoegdheid van het hof

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 maart 2003 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot voorlopige voorzieningen, ingediend door de vrouw op 28 februari 2003. De vrouw verzocht het hof te bepalen dat de man met ingang van 20 februari 2003 een bedrag van € 2.268,90 per maand zou betalen als bijdrage in haar levensonderhoud. Dit bedrag was eerder door het hof vastgesteld in een beschikking van 18 februari 2003, waarin de echtscheiding tussen partijen werd bekrachtigd en de man werd verplicht tot het betalen van dit bedrag met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

De vrouw vroeg nu om een voorlopige voorziening, omdat de man zich niet had verweerd tegen het verzoek. Het hof oordeelde dat het verzoek niet onrechtmatig of ongegrond was en besloot het verzoek toe te wijzen. Het hof bepaalde dat de man voor de duur van het geding aan de vrouw het bedrag van € 2.268,90 per maand zou betalen, met ingang van 20 februari 2003, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

De mondelinge behandeling vond plaats op 14 maart 2003, waarbij de vrouw en haar advocaat aanwezig waren, terwijl de man niet verschenen was. Het hof heeft ook stilgestaan bij de bevoegdheid om kennis te nemen van het verzoekschrift, nu de specifieke bevoegdheid in het nieuwe procesrecht was geschrapt. Het hof concludeerde dat het, naar analogie van artikel 223 Rv., bevoegd was om de gevraagde voorlopige voorziening te geven, aangezien de hoofdzaak bij het hof aanhangig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
Beschikking
In de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
de vrouw,
procureur mr. J.E. Lenglet,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
de man,
niet verschenen.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij verzoekschrift voorlopige voorzieningen, ingekomen ter griffie op 28 februari 2003, heeft de vrouw - kort gezegd - verzocht te bepalen dat de man met ingang van 20 februari 2003 een bedrag van € 2.268,90 per maand zal betalen als bijdrage in haar levensonderhoud.
1.2. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de productie, overlegd bij het verzoekschrift,
- de door de advocaat ter zitting overgelegde productie.
1.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 maart 2003.
Bij die gelegenheid zijn de vrouw en haar advocaat gehoord.
De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2. De gronden van het verzoek
Het hof verwijst naar de inhoud van het verzoekschrift.
3. De beoordeling
3.1. Bij beschikking van 18 februari 2003 heeft het hof de op 28 juni 2002 tussen partijen uitgesproken echtscheiding bekrachtigd en voorts bepaald dat de man een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw moet betalen van € 2.268,90 per maand, zulks met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2. De vrouw verzoekt thans bij wijze van voorlopige voorzieningen te bepalen dat de man voormeld bedrag van € 2.268,90 per maand met ingang van 20 februari 2003 aan de vrouw zal betalen.
3.3. Voordat het hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek, dient allereerst bezien te worden of het hof bevoegd is tot kennisneming van het verzoekschrift, nu artikel 429 c lid 3 (oud) Rv., waarin die bevoegdheid expliciet was geregeld, met de inwerkingtreding van het nieuwe procesrecht op 1 januari 2002 is geschrapt.
In de memorie van toelichting is het schrappen van deze (en andere) competentiebepaling(en) aldus gemotiveerd:
"Achtergrond daarvan is telkens dat aan deze specifieke bevoegdheden geen grote behoefte lijkt te bestaan, zodat zij kunnen worden gemist. De desbetreffende gevallen kunnen ook via de hoofdregels, zoals deze thans zijn geformuleerd, worden behandeld."
Niet duidelijk is welke hoofdregel in het nieuwe procesrecht de wetgever hierbij -voor situaties als de onderhavige- voor ogen heeft gehad. Artikel 223 Rv., dat een algemene regeling geeft voor voorlopige voorzieningen voor de duur van een geding, is immers niet van toepassing op rekestprocedures.
Een goede rechtspleging zou er echter niet mee zijn gediend, indien partijen zich in een echtscheidingsprocedure die bij het hof aanhangig is, voor het verkrijgen van een voorlopige voorziening zouden moeten wenden tot de rechtbank.
Om die reden ziet het hof aanleiding om, naar analogie van artikel 223 Rv., onder "de rechter" in artikel 822 Rv. te verstaan: de rechter bij wie de hoofdzaak aanhangig is.
Voor de onderhavige zaak betekent dit dat het hof tot het geven van de gevraagde voorlopige voorziening bevoegd is.
3.4. De man heeft zich niet verweerd tegen de gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat het kan worden toegewezen.
5. De beslissing
Het hof:
Bepaalt dat de man voor de duur van het geding aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal voldoen een bedrag van € 2.268,90 per maand, zulks met ingang van 20 februari 2003
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Teeffelen van Etten en van Griensven, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 27 maart 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.