ECLI:NL:GHSHE:2003:AH8876

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 april 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00/02910
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.M. Bongaarts
  • A.W.J. Strik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het aantal gerechtigden bij verkrijging onroerende zaak en toepassing vrijstelling overdrachtsbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 april 2003, stond centraal of er bij de verkrijging van een onroerende zaak door de belanghebbende sprake was van vier of twee gerechtigden, zoals bedoeld in artikel 15-1-g van de Wet op de Belastingen van Rechtsverkeer (WBR). De Inspecteur stelde dat er vier gerechtigden waren: de belanghebbende, zijn echtgenote, zijn broer en diens echtgenote. De belanghebbende betwistte dit en stelde dat er slechts twee gerechtigden waren, namelijk hijzelf en zijn broer.

De mondelinge behandeling vond plaats op 16 april 2003, waarbij zowel de belanghebbende als de Inspecteur aanwezig waren. Het Hof oordeelde dat er slechts twee gerechtigden waren, omdat de belanghebbende en zijn broer niet in gemeenschap van goederen waren gehuwd, wat in Turkije, waar de belanghebbende vandaan komt, niet gebruikelijk is. Dit werd door het Hof als aannemelijk beschouwd, en het Hof volgde de stelling van de belanghebbende dat de vrijstelling van artikel 15-1-g WBR van toepassing was.

Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en gelastte de teruggave van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting van ƒ 8.400,=. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 644,=. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, A.W.J. Strik, en is op 29 april 2003 openbaar uitgesproken. De belanghebbende heeft het recht om binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak een schriftelijk verzoek in te dienen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 00/02910
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
PROCES-VERBAAL MONDELINGE UITSPRAAK
Uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, vijfde enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van de heer X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van (destijds) het Hoofd van de eenheid registratie en successie te Y van de rijksbelastingdienst op het bezwaarschrift tegen het bedrag dat aan Overdrachtsbelasting op aangifte is voldaan.
DE MONDELINGE BEHANDELING
De mondelinge behandeling van de zaak heeft met gesloten deuren plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 april 2003 te 's-Hertogenbosch.
Daar is toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede de Inspecteur.
Na de behandeling van de zaak heeft het Hof heden, 29 april 2003, de volgende mondelinge uitspraak gedaan.
DE BESLISSING:
Het Hof verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden uitspraak, gelast teruggave van de op aangifte voldane overdrachtsbelasting ten bedrage van ƒ 8.400,=, gelast dat aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van ƒ 60,= (€ 27,22), veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644,=, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die het griffierecht en de proceskosten moet vergoeden.
DE GRONDEN:
1. Bij akte van verdeling en levering van april 2000 heeft belanghebbende, sedert juli 1995 gehuwd met mevrouw A B, het onverdeelde aandeel dat de broer van belanghebbende, de heer C, sedert juli 1995 gehuwd met mevrouw D B, had in het woonhuis met berging, carport, erf, tuin en ondergrond, gelegen aan de E 75 te Z (hierna: de onroerende zaak) verkregen.
2. Belanghebbende en zijn echtgenote, alsmede zijn hiervoor genoemde broer en zijn echtgenote waren, vóór de onder 1 bedoelde verkrijging, deelgenoot in de onroerende zaak. Beide echtparen waren hierin voor de helft gerechtigd.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende (en zijn echtgenote) en zijn broer (en zijn echtgenote) hebben samengewoond in de zin van artikel 15, lid 1, sub g, van de Wet op de Belastingen van Rechtsverkeer (hierna: 15-1-g WBR). Het Hof volgt partijen hierin, omdat een en ander niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
4. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of er bij de verkrijging van de onroerende zaak door belanghebbende sprake was van vier gerechtigden dan wel twee gerechtigden als bedoeld in artikel 15-1-g WBR.
De Inspecteur is van mening dat er vier gerechtigden zijn geweest, namelijk belanghebbende en zijn echtgenote en de broer van belanghebbende en zijn echtgenote. Belanghebbende stelt dat er slechts twee gerechtigden zijn geweest, te weten belanghebbende en zijn broer.
5. Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat alleen hijzelf en zijn broer gerechtigden waren in de onroerende zaak. Hij stelde dat noch hij zelf noch zijn broer in gemeenschap van goederen zijn gehuwd omdat, anders dan in Nederland, het wettelijk systeem in Turkije daartoe niet leidt. De Inspecteur heeft dit weersproken bij gebrek aan wetenschap maar tevens aangegeven een nader onderzoek niet nodig te achten. Het Hof acht, mede omdat Nederland, met enkele andere landen zoals Portugal en Brazilië, met zijn wettelijke gemeenschap van goederen een uitzondering vormt, deze stelling van belanghebbende aannemelijk en gaat er, nu het tegendeel bovendien onvoldoende is gebleken, van uit dat deze voor juist moet worden gehouden.
6. Het vorenstaande betekent dat er slechts twee gerechtigden zijn geweest in de onroerende zaak, te weten belanghebbende en zijn broer. Nu tussen partijen niet meer in geschil is dat aan de overige voorwaarden voor toepassing van de vrijstelling van artikel 15-1-g WBR is voldaan, dient geconcludeerd te worden dat deze van toepassing is. Er dient te worden beslist zoals hiervoor is vermeld.
PROCESKOSTEN
Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 322,= (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is in totaal € 644,=.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door P.J.M. Bongaarts, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, op 29 april 2003.
Aangetekend in afschrift aan partijen
verzonden op: 13 mei 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak dit gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke (Postadres: Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende € 43,50.
Het bestuursorgaan is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak ook een griffierecht van € 174,= verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het door de belanghebbende ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het door deze voor het beroep in cassatie verschuldigde griffierecht.