GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 december 2002 in de strafzaak onder parketnummer 01/045210-01 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1945,
wonende te [adres].
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich niet kan verenigen met de bewezenverklaring door de eerste rechter.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
-2-
1. hij op of omstreeks 29 juli 2001 te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (meermalen) in/door het hoofd en/of in/door de borst van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juli 2001 te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen (meermalen) in/door het hoofd en/of in/door de borst van die [slachtoffer 1] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden.
2. hij op of omstreeks 29 juli 2001 te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 2] (meermalen) met een vuurwapen in/door het hoofd en/of in/door de rug heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 juli 2001 te Den Dungen, gemeente Sint-Michielsgestel, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] (meermalen) met een vuurwapen in/door het hoofd en/of in de rug heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In deze weergave van de tenlastelegging gedagtekend 23 oktober 2001 zijn de in eerste aanleg toegelaten wijzigingen begrepen.
-3-
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte ten verweer betoogd, dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard.
Daartoe is -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
i de verdachte is aangehouden zonder dat er te zijnen aanzien een redelijk vermoeden van schuld bestond;
ii in het verlengde hiervan zijn ook de rechtmatigheidstoets en de daarop volgende inbewaringstelling door de rechter-commissaris onjuist geweest;
iii één en ander levert een vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); dat verzuim behoort te worden gesanctioneerd met niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Artikel 359a Sv, dat bij artikel 415 Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard op het rechtsgeding voor het gerechtshof, omvat een regeling van sancties, die de rechter kan verbinden aan vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, die niet meer kunnen worden hersteld en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken.
Het onderhavige verweer heeft betrekking op vormen, die zouden zijn verzuimd bij de aanhouding van de verdachte en zijn geleiding voor de rechter-commissaris.
Uit het strafdossier blijkt, dat de verdachte op 2 augustus 2001 ingevolge artikel 59a, eerste lid, Sv voor de rechter-commissaris is geleid, dat toen reeds door en namens hem het hierboven sub i vermelde aan de orde is gesteld en dat verdachtes raadsman afwijzing van de vordering tot inbewaringstelling heeft bepleit.
De rechter-commissaris heeft evenwel de inverzekeringstelling van de verdachte niet onrechtmatig geoordeeld en tegen de verdachte een bevel tot bewaring verleend.
Tegen het oordeel van de rechter-commissaris nopens de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling, dat mede een oordeel over het hierboven sub i bedoelde verzuim inhoudt, staat geen hogere voorziening open; voor het bevel tot bewaring geldt hetzelfde.
Wanneer nu bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw een beroep zou kunnen worden gedaan op verzuimen als hier gesteld, zou het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken op onaanvaardbare wijze worden doorkruist.
Dit brengt mee, dat zodanige verzuimen niet zijn begrepen onder de in artikel 359a, eerste lid, van meergenoemd wetboek bedoelde vormverzuimen, zodat het verweer moet worden verworpen.
Aan de vraag, of de gestelde verzuimen zich ook werkelijk hebben voorgedaan, komt het hof bijgevolg niet toe.
-4-
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte als bovenvermeld sub 1 primair en subsidiair en sub 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande nog het volgende.
Bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, dat het enige directe bewijs voor betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten besloten ligt in getuigen-verklaringen, die het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft afgelegd op en na 1 augustus 2001.
[slachtoffer 2] is een groot aantal keren als getuige gehoord.
Allereerst geldt, dat deze verhoren onder hoogst ongunstige omstandigheden hebben plaatsgevonden. Als gevolg van de ernstige verwondingen, die zij als slachtoffer in deze zaak had opgelopen, onder andere bestaande in een schotverwonding in het hoofd, was zij toen ernstig ziek. Zij verkeerde in een comateuze toestand, waaruit zij enkele malen per dag ontwaakte. Aanvankelijk heeft zij slechts non-verbaal –te weten: door het knijpen in de hand van een opsporingsambtenaar- op diens vragen kunnen antwoorden.
Voorts is van belang, dat haar verklaringen in de loop van de tijd ten aanzien van wezenlijke onderdelen wisselend van inhoud zijn geweest, vaak onderling tegenstrijdig en deels aantoonbaar in strijd met de werkelijkheid.
Bovendien geldt ten aanzien van haar verklaring(en), voor zoveel inhoudend, dat zij haar vader heeft herkend als degene, die op haar heeft geschoten, dat zij al sedert haar geboorte aan een oog vrijwel blind is, alsmede dat bij de door de eerste rechter gehouden schouw is gebleken, dat het ten tijde waarop de onderhavige feiten zijn begaan op de plaats des misdrijfs nagenoeg geheel donker was.
Tenslotte heeft [slachtoffer 2] tegenover de rechter-commissaris op 28 januari 2002 onder andere verklaard dat zij niet zeker weet of haar vader op haar heeft geschoten, omdat zij het niet goed heeft gezien; dat zij eerder heeft verklaard dat zij het zeker wist, maar dat dat een vergissing was; dat zij denkt, maar niet zeker weet, dat het haar vader is geweest maar dat zij dit niet eerder durfde te vertellen omdat zij al aan zoveel mensen had verteld, dat zij het zeker wist.
Onder al deze omstandigheden acht het hof haar verklaringen, voor zover belastend voor de verdachte, onvoldoende geloofwaardig om voor het bewijs van het tenlastegelegde bruikbaar te kunnen zijn.
Ander de verdachte belastend bewijsmateriaal heeft het hof niet aangetroffen.
De door de advocaat-generaal aangevoerde omstandigheden, die op zich betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten niet onmogelijk zouden doen zijn, kunnen niet als zodanig gelden.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd bij de uitspraak de gevangenneming van de verdachte te bevelen. Het hof overweegt dat uit het hiervoor overwogene voortvloeit dat deze vordering behoort te worden afgewezen.
-5-
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het als voormeld sub 1 primair en subsidiair en sub 2 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de advocaat-generaal tot gevangenneming van de verdachte af.
Dit arrest is gewezen door Mr. Huurman-van Asten, als voorzitter
Mrs. Bergkotte en Pijls, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Dhr. Van Baast, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 september 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1945,
wonende te [adres],
Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 12 december 2002 ter zake van:
sub 1 primair:" Moord",
sub 2 subsidiair:" Poging tot doodslag",
veroordeeld tot:
een gevangenisstraf voor de duur van achtien jaren, met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en voorlopige hechtenis, met bevel tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;