ECLI:NL:GHSHE:2003:AL7993

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG C0300464-RO
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Kranenburg
  • A. Huijbers-Koopman
  • C. de Klerk-Leenen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van onverschuldigde betaling na faillissement en de betekenis van onmiskenbare vergissing

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 september 2003, betreft het hoger beroep in een kort geding dat was ingesteld door een besloten vennootschap (hierna: appellante) tegen de curator van een failliete vennootschap (hierna: geïntimeerde). De kern van het geschil draait om de uitleg van een arrest van de Hoge Raad van 5 september 1997, waarin werd beslist over onverschuldigde betalingen na de faillietverklaring van een schuldenaar. Appellante vorderde terugbetaling van een bedrag dat zij per abuis had overgemaakt aan de failliete vennootschap, terwijl de betaling eigenlijk aan een andere partij had moeten worden gedaan. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had de vordering afgewezen, en appellante ging in hoger beroep.

Het hof oordeelde dat de uitgangspunten die de Hoge Raad in het arrest Ontvanger/Hamm q.q. heeft neergelegd, ook in deze zaak van toepassing zijn. Het hof benadrukte dat er een langdurige zakelijke relatie bestond tussen appellante en de failliete vennootschap, en dat de betalingen die appellante had gedaan, niet zonder rechtsgrond waren. De grieven van appellante, die stelden dat er sprake was van een onmiskenbare vergissing, werden verworpen. Het hof concludeerde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de curator niet tot restitutie van de betaalde bedragen gehouden was, en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsverhouding tussen partijen en de voorwaarden waaronder onverschuldigde betalingen kunnen worden teruggevorderd na faillissement. Het hof bevestigde dat alleen in gevallen van een duidelijke vergissing, zonder enige rechtsgrond, een uitzondering kan worden gemaakt op de hoofdregel dat betalingen aan een failliete boedel vallen. De beslissing van het hof heeft implicaties voor de manier waarop onverschuldigde betalingen na faillissement worden behandeld, en onderstreept de noodzaak voor schuldeisers om zorgvuldig om te gaan met betalingen aan failliete partijen.

Uitspraak

typ. AW
rolnr. KG C0300464/RO
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
vijfde kamer, van 23 september 2003,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap [APPELLANTE],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante bij exploot van dagvaarding van
1 april 2003,
procureur: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen:
[GEïNTIMEERDE], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap [de FAILLIET]
kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
geïntimeerde bij gemeld exploot,
procureur: mr. P.C.M. van der Ven,
op het bij genoemd exploot van dagvaarding en herstel-exploot van 4 april 2003 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond in kort geding gewezen vonnis van 18 maart 2003, gewezen tussen appellante - verder te noemen [appellante] - als eiseres en geïntimeerde - verder te noemen de curator - als gedaagde.
---------------------------------------------------------
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 54235/KG ZA
03-39)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis van 18 maart 2003.
2. Het geding in hoger beroep
Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
Bij memorie van grieven heeft [appellante] - deels in afwijking van de aankondiging in de appeldagvaarding - onder aanvoering van vier grieven geconcludeerd dat het hof voornoemd in kort geding gewezen vonnis van 18 maart 2003 van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de curator alsnog zal veroordelen om aan [appellante] te restitueren het bedrag dat op 7 november 2000/2 december 2000 door [appellante] is voldaan op de ING-rekening [rekeningnummer 1], zijnde een bedrag van
NLG 47.156,81 (€ 21.398,82), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2000, althans vanaf de dagvaarding in eerste aanleg tot de dag der algehele voldoening, alsmede de curator zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
De curator heeft bij memorie van antwoord geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen zoals in hoger beroep ingesteld en tot bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter, zonodig onder verbetering der gronden, met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
Daarna hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.
3. De gronden van het hoger beroep
De grieven van [appellante] luiden als volgt:
Grief I
Ten onrechte overweegt de president (het hof leest steeds verbeterd: voorzieningenrechter) der rechtbank Roermond in zijn vonnis van 18 maart 2003:
"Uit genoemd arrest van de Hoge Raad valt af te leiden dat deze hoofdregel geldt in voormelde gevallen a, b en c.
Alleen bij een kennelijke misslag kan een uitzondering op de hoofdregel gelden".
Grief II
Ten onrechte overweegt de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond:
"De Hoge Raad heeft in voormelde uitspraak aangegeven dat er sprake kan zijn van een kennelijke misslag wanneer geen enkele relatie tussen de betaler en de failliet bestaat of heeft bestaan".
Grief III
Ten onrechte overweegt de voorzieningenrechter:
"Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft dan ook voormelde hoofdregel te gelden, zodat de curator niet tot restitutie van de betaalde bedragen gehouden is".
Grief IV
Ten onrechte overweegt de voorzieningenrechter van de rechtbank te Roermond:
"Het gevorderde moet worden afgewezen, waarbij [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de proceskosten".
4. De beoordeling van het hoger beroep
4.1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten zoals door de voorzieningenrechter in het beroepen vonnis van 18 maart 2003 onder 2. opgenomen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4.2 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
- Tussen [appellante] en [de failliet] (verder te noemen [de failliet]) heeft een jarenlange zakelijke relatie bestaan waarin [de failliet] in opdracht van [appellante] werkzaamheden verrichtte.
- Op 25 oktober 2000 is [de failliet] failliet verklaard, met benoeming van [geïntimeerde] tot curator. De Rabobank [plaats] (verder te noemen de Rabobank), bij welke [de failliet] een rekening had onder rekeningnummer [rekeningnummer 2], heeft daarop op
27 oktober 2000 aan [appellante] laten weten
- onder opgave van de volgens haar per 9 oktober 2000 openstaande vorderingen van [de failliet] op [appellante] - dat de vorderingen van [de failliet] aan de Rabobank waren verpand en dat de betalingen van de openstaande facturen aan de Rabobank dienden plaats te vinden. [appellante] heeft op 30 oktober 2000 (aan het namens de Rabobank optredende incassobedrijf) schriftelijk bevestigd van de brief van 27 oktober 2000 en de verpanding van de vorderingen van [de failliet] kennis te hebben genomen.
- Op 7 november 2000 heeft [appellante] een bedrag van Hfl. 44.589,61 overgemaakt op rekeningnr. [rekeningnummer 1] bij de ING-bank te [plaats] ten name van [de failliet], en op 2 december 2000 een bedrag van Hfl. 2.567,20 op diezelfde rekening van [de failliet], welke bedragen daarmede op een boedelrekening in het faillissement zijn gestort en in de boedel terechtgekomen.
- Bij brief van 25 april 2001 heeft [appellante] aan de curator geschreven, dat beide betalingen per abuis naar de ING-bank zijn gedaan in plaats van naar de Rabobank, en terugbetaling door de curator aan [appellante] gevraagd. De curator heeft terugbetaling geweigerd.
Vervolgens heeft [appellante] de onderhavige kort-gedingprocedure tegen de curator ingesteld en daarin in rechte terugbetaling gevorderd. Die vordering is door de voorzieningenrechter bij het kort-gedingvonnis van 18 maart 2003 afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4.3 ad grieven I, II en III
Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.3.1 Het debat tussen partijen spitst zich toe op de uitleg van hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van
5 september 1997, NJ 1998, 437 (Ontvanger/Hamm q.q.) omtrent onverschuldigde betaling na datum faillissement heeft beslist, en de vraag wat onder een "onmiskenbare vergissing" moet worden verstaan.
4.3.2 Naar het oordeel van het hof dienen voor de beoordeling van de verschillende situaties waarin vóór of na de datum van faillissement betalingen onverschuldigd ofonbedoeld aan de gefailleerde zijn verricht de uitgangspunten gevolgd te worden die de Hoge Raad in het arrest Ontvanger/Hamm q.q. heeft neergelegd. Ten processe is er geen eenstemmigheid of daarbij onderscheid gemaakt moet worden naar een tweetal situaties (zoals de curator in eerste aanleg, pleitnota 8-9 betoogde), dan wel een viertal situaties (zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen), of nog meer (volgens [appellante] heeft de Hoge Raad zich over een situatie als de onderhavige in genoemd arrest in het geheel niet uitgesproken).
Het hof overweegt het volgende.
4.3.3 In ieder geval betreft het hier een situatie, waar-in na de faillissementsdatum betaling heeft plaatsgevonden op een rekening van de gefailleerde, [de failliet], die liep bij de ING-bank.
De beide eerste soorten gevallen, die de voorzieningen-rechter als a. en b. in zijn vonnis onderscheidt (die betrekking hebben op betalingen gedaan vóór faillissement) dienen dus buiten beschouwing te blijven.
4.3.4 Anders dan [appellante] meent, heeft de Hoge Raad in eerdergenoemd arrest ten aanzien van onverschuldigde betalingen, aan de gefailleerde gedaan na de faillietverklaring, eveneens het oog op twee categorieën van gevallen, zoals de Hoge Raad ook bevestigt in zijn arrest van 7 juni 2002, zoals - naast in andere tijdschriften - gepubliceerd in NJ 2002,608:
enerzijds die gevallen waarin het gaat om een aan de schuldenaar na diens faillietverklaring gedane betaling die
- ten gevolge van het met terugwerkende kracht tot een vóór de faillietverklaring gelegen tijdstip vervallen van de rechtsgrond - achteraf onverschuldigd blijkt te zijn;
- en anderzijds de gevallen waarin tussen de gefailleerde en degene die aan hem betaalde geen rechtsgrond bestaat of heeft bestaan (onderstreping hof) die aan-leiding tot de betaling gaf, en waarin de betaling slechts (nogmaals onderstreping hof) het gevolg is van een onmiskenbare vergissing.
Alleen voor die laatste categorie, dat wil zeggen gevallen waarin geen rechtsgrond bestond of heeft bestaan die aanleiding tot de betaling gaf, en bovendien naast het ontbreken van zodanige rechtgrond sprake was van een onmiskenbare vergissing, geldt volgens de Hoge Raad de uitzondering op de (hoofd)regel dat het betaalde bedrag in de failliete boedel valt en de curator gerechtigd is de vordering tot teruggave als concurrente boedelvordering te behandelen.
Anders dan het geval waarover de Hoge Raad zich in de zaak Ontvanger/Hamm q.q. uitsprak, betreft het in het onderhavige geval tussen [appellante] en [de failliet] geen betaling zonder rechtsgrond: tussen partijen bestond hier immers een langdurige zakelijke relatie, waarin naar onweersproken vaststaat geregeld tientallen facturen werden voldaan, en waren de facturen waarvoor [appellante] de litigieuze betalingen op de ING-rekening van de (failliete) [de failliet] heeft voldaan nog niet betaalde facturen die [appellante] van [de failliet] had ontvangen uit hoofde van die relatie (nota's voor verrichte werkzaamheden).
4.3.5 Mitsdien moet, in het voetspoor van de arresten van de Hoge Raad van 5 september 1997 en 7 juni 2002, dan ook geoordeeld worden dat - nu het in de onderhavige procedure gaat om partijen, tussen welke juist wél een rechts-verhouding bestond en in ieder geval bestaan heeft, welke tot de betalingen aanleiding gaf - de voorzieningenrechter op goede gronden de vordering van [appellante] tot terugbetaling heeft afgewezen.
4.3.6 Op de verder tussen [appellante] en de curator omstreden kwesties of de betalingen wel of niet berustten op een "onmiskenbare vergissing" en of de "animus solvendi" inderdaad ontbroken heeft - beide worden door de curator gemotiveerd betwist - behoeft daarom thans niet verder te worden ingegaan.
4.3.7 De grieven I, II en III moeten, gelet op het voorgaande, worden verworpen.
4.4 ad grief IV
Deze grief heeft, naast de hiervoor behandelde drie voorgaande grieven, geen zelfstandige betekenis, zodat deze het lot van de andere grieven moet delen.
4.5 Aangezien mitsdien alle grieven falen, moet het vonnis van de voorzieningenrechter worden bekrachtigd, en moet [appellante] als de ook in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de proceskosten van het hoger beroep.
Een en ander leidt tot de volgende beslissing.
5. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van de curator tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 615,-- aan verschotten en € 998,-- aan salaris procureur.
Dit arrest is gewezen door mrs. Kranenburg, Huijbers-Koopman en De Klerk-Leenen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 september 2003.