ECLI:NL:GHSHE:2003:AL8131

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
20.001397.03
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Mr. Huurman-van Asten
  • Mrs. De Vries-Leemans
  • Rijken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en medeplegen van afpersing met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 oktober 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Maastricht. De verdachte, geboren in 1973 en thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Overmaze' te Maastricht, was beschuldigd van poging tot doodslag en medeplegen van afpersing. De feiten vonden plaats in de nacht van 28 mei 2002, waarbij de verdachte samen met twee anderen het slachtoffer dwong zich uit te kleden en zijn sieraden af te geven. Vervolgens werd het slachtoffer gedwongen op de rand van een stadsomwalling te zitten, waarna de verdachte hem een duw gaf, waardoor het slachtoffer in het water viel. Het hof oordeelde dat de verdachte zich niet had vergewist van de omstandigheden waaronder het slachtoffer viel, en dat hij zich blootstelde aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer letsel zou oplopen of zelfs zou overlijden. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de kans op overlijden uiterst klein was, en achtte het opzet van de verdachte wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 2.038,87 aan het slachtoffer betalen. De beslissing van het hof benadrukt de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, evenals de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

parketnummer: 20.001397.03
datum uitspraak: 7 oktober 2003
tegenspraak
- 1 -
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
A R R E S T
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Maastricht van 3 april 2003 in de strafzaak onder parketnummer 03/005445-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Overmaze" te Maastricht.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging -en daarmee de grondslag van het onderzoek- is gewijzigd.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2002 in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans hij, verdachte alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans hij, verdachte, alleen, die [slachtoffer] heeft/hebben laten plaatsnemen op de rand van het rondeel van een ongeveer 9,5 meter hoge stadsomwalling en/of die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd met de benen aan de buitenkant van dat rondeel te gaan zitten en/of die [slachtoffer] een duw heeft/hebben gegeven waardoor die [slachtoffer] van dat rondeel naar beneden is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke vorenomschreven poging tot doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten van bedreiging en/of mishandeling van die [slachtoffer] en/of afpersing van een halsketting en/of de kleding en/of het schoeisel en/of een ring van die [slachtoffer] en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of zijn mededader(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
- 2 -
althans, indien niet al het vorenstaande tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
A. hij op of omstreeks 28 mei 2002 in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] heeft laten plaatsnemen op de rand van het rondeel van een ongeveer 9,5 meter hoge stadsomwalling en/of die [slachtoffer] heeft gezegd met de benen aan de buitenkant van dat rondeel te gaan zitten en/of die [slachtoffer] een duw heeft gegeven waardoor die [slachtoffer] van dat rondeel naar beneden is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
B. hij op of omstreeks 28 mei 2002 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van een halsketting, kleding, schoeisel en/of een ring, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) genoemde [slachtoffer] heeft/hebben ingesloten, genoemde [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen de trap van een stadsomwalling op te gaan, genoemde [slachtoffer] heeft/hebben gezegd om te luisteren, anders zou hem iets worden aangedaan, genoemde [slachtoffer] heeft/hebben gedreigd met een mes neer te steken of met een geweer dood te schieten als hij geen eerlijk antwoord zou geven en/of genoemde [slachtoffer] een mes heeft/hebben getoond en/of (daarbij) heeft/hebben gezegd dat als hij niet snel genoeg was hij/zij, verdachte(n), zijn vinger zou(den) afsnijden en/of die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of geschopt en/of van die stadsomwalling naar beneden heeft/hebben geduwd.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de in hoger beroep toegelaten wijzigingen begrepen. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad.
De bewezenverklaring
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair onder A en B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
A. hij op 28 mei 2002 in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] heeft laten plaatsnemen op de rand van het rondeel van een ongeveer 9,5 meter hoge stadsomwalling en die [slachtoffer] heeft gezegd met de benen aan de buitenkant van dat rondeel te gaan zitten en die [slachtoffer] een duw heeft gegeven waardoor die [slachtoffer] van dat rondeel naar beneden is gevallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
B. hij op 28 mei 2002 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van een halsketting en een ring, toebehorende aan genoemde [slachtoffer], welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededaders die [slachtoffer] hebben geslagen en geschopt.
- 3 -
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair onder A en B meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
PRO MEMORIE
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep terzake van het subsidiair onder A ten laste gelegde betoogd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, had op de dood van het [slachtoffer], dan wel dat er sprake was van een ondeugdelijke poging vanwege de ondeugdelijkheid van het middel. Hij heeft daartoe -zakelijk weergegeven- aangevoerd, dat de kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van de val van het rondeel in het water uiterst klein is. De verdachte had dat mogelijke gevolg daarom ook redelijkerwijs niet hoeven te voorzien.
Het slachtoffer heeft verklaard dat hij recht en staand in het water terecht is gekomen en dat hij met zijn voeten de bodem van het water raakte. Er bevond zich op die plaats niets onder het wateroppervlak waardoor de verdachte letsel had kunnen oplopen. Weliswaar lagen er slangen in het water van de verderop geplaatste pompinstallatie van de fonteinen, maar deze zijn van relatief zacht materiaal. Verder is de kans dat het slachtoffer tijdens zijn val de muur van het rondeel of de stenen uitstulping daaraan zou raken klein, aangezien de verdachte het slachtoffer met een voorwaartse beweging heeft geduwd, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer in al zijn onderdelen en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft het [slachtoffer] op 28 mei 2002 in de nachtelijke uren geheel naakt laten plaatsnemen op de rand van het rondeel van een ongeveer 9,5 meter hoge stadsomwalling, met de benen aan de buitenkant van dat rondeel, waarna de verdachte hem een duw heeft gegeven, waardoor die [slachtoffer] van dat rondeel naar beneden in het water is gevallen.
Toen de verdachte het slachtoffer in het donker van het rondeel duwde, heeft hij zich er niet van vergewist of er op die plaats eventuele uitsteeksels aan de muur zaten, hoe diep het water ter plaatse was en of zich daar harde voorwerpen in het water bevonden. Daarbij komt dat het slachtoffer geheel naakt was, zodat de kans op kwetsuren groter was dan wanneer hij gekleed zou zijn geweest.
Het gebruikte middel -het duwen van het slachtoffer van het rondeel- was op zich genomen geschikt om dat slachtoffer zodanig letsel toe te brengen dat hij als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Het slachtoffer had bijvoorbeeld met zijn hoofd verkeerd terecht kunnen komen en daardoor bewusteloos kunnen raken, als gevolg waarvan hij had kunnen overlijden. Gelet op de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is begaan, is het hof van oordeel dat de verdachte zich minstgenomen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden.
- 4 -
Het hof acht derhalve het aan de verdachte verweten opzet -in voorwaardelijke zin- wettig en overtuigend bewezen. Daarnaast blijkt uit de gebruikte bewijsmiddelen dat de bewezen verklaarde gedraging van de verdachte naar haar uiterlijke verschijningsvorm was gericht op de voltooiing van het misdrijf doodslag, dat deze daartoe was geëigend en dus is aan te merken als een begin van uitvoering van dat misdrijf.
De toevallige omstandigheid dat het gevolg -het overlijden van het slachtoffer [slachtoffer]- niet is ingetreden, omdat -naar achteraf is gebleken- het water kennelijk voldoende diep was, zich klaarblijkelijk op die plaats niets onder het wateroppervlak bevond en/of het slachtoffer niet verkeerd terecht is gekomen, doet aan het vorenstaande niet af.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair onder A en B bewezen verklaarde uitsluit.
Het subsidiair onder A bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Het subsidiair onder B bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste lid juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder subsidiair onder A en B bewezen verklaarde moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
Met betrekking tot de toerekenbaarheid van de feiten aan de verdachte komt het hof, op grond van de Pro Justitia rapportages van drs. F. van Nunen, klinisch psycholoog, tevens vast gerechtelijk deskundige, d.d. 18 oktober 2002 en dr. A.M. Korebrits, psychiater, eveneens tevens vast gerechtelijk deskundige, d.d. 11 maart 2003, van welke rapporten het hof de conclusies op dit punt overneemt, tot het oordeel dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten de verdachte -zij het in verminderde mate- kunnen worden toegerekend.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf en maatregel
De advocaat-generaal heeft -kort gezegd- gevorderd de verdachte terzake van het subsidiair onder A en B ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met last dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld met voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen strafsoort en -maat bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- 5 -
De verdachte heeft op 28 mei 2002, in de nachtelijke uren, tezamen met twee anderen, [slachtoffer] gedwongen zich geheel uit te kleden en zijn halsketting en ring af te geven, waarbij de verdachte en zijn mededaders gedurende geruime tijd lichamelijk geweld hebben toegepast jegens die [slachtoffer]. Vervolgens heeft de verdachte die [slachtoffer] laten plaatsnemen op de rand van het rondeel van een ongeveer 9,5 meter hoge stadsomwalling, met de benen aan de buitenkant van dat rondeel, waarna de verdachte hem een duw heeft gegeven, waardoor die [slachtoffer] van dat rondeel naar beneden in het water is gevallen.
Deze gewelddadige en vernederende handelwijze van verdachte heeft het slachtoffer zeer angstig gemaakt en een grote indruk op hem achtergelaten.
Het hof acht de bewezen verklaarde feiten, in het bijzonder de poging tot doodslag, zodanig ernstig, dan uitsluitend een vrijheidsbenemende straf van na te melden duur in aanmerking komt.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft het hof voorts rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 25 augustus 2003 reeds eerder terzake van vermogensdelicten is veroordeeld, de mate waarin het bewezen verklaarde angst teweeg heeft gebracht bij het slachtoffer en het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is.
Verder heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, gedateerd 17 oktober 2002, opgemaakt door mw. E. Schouenberg, reclasseringswerkster, alsmede op de inhoud van de hiervoor onder het kopje "De strafbaarheid van de verdachte" genoemde rapporten, van welke rapporten het hof de conclusies overneemt voor zover deze inhouden dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten de verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
In afwijking van het advies van de genoemde rapporteurs Van Nunen en Korebrits, en anders dan de rechtbank heeft opgelegd en de advocaat-generaal heeft gevorderd, zal het hof niet de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opleggen, aangezien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van deze maatregel naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval niet eist. Het hof merkt daarbij op dat verdachte nog niet eerder terzake van een geweldsdelict is veroordeeld. Wel zal het hof als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf bepalen dat verdachte zich laat behandelen onder regie van de Stichting Reclassering Nederland, unit Maastricht, bij een instelling als het FPC van de GGzE "De Grote Beek" of een daarmee te vergelijken instantie, zolang de reclassering zulks, in overleg met die instelling, nodig acht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat [slachtoffer], als gevolg van het subsidiair onder B bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden tot een bedrag van ? 38,87.
Uit het onderzoek is voorts gebleken dat het slachtoffer als gevolg van de subsidiair onder A en B bewezen verklaarde feiten immateriële schade heeft geleden, welke het hof naar billijkheid begroot op ? 2.000,-.
- 6 -
Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van ? 2.038,87 te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend.
De voeging duurt, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
De benadeelde partij heeft gepersisteerd bij zijn in eerste aanleg gedane -en toegewezen- vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het subsidiair onder B bewezen verklaarde handelen vermogensschade heeft geleden terzake van de post "bril". Het hof stelt deze schade op ? 38,87.
Daarnaast is aan de benadeelde partij door het subsidiair onder A en B bewezen verklaarde handelen rechtstreeks nadeel toegebracht, dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. De verdachte heeft de hoogte van de vordering betwist. Naar maatstaven van billijkheid begroot het hof deze schade op ? 2.000,-. Het terzake van deze schade meer gevorderde wordt afgewezen.
De totale schade wordt bijgevolg begroot op ? 2.038,87. Tot dit bedrag dient de vordering te worden toegewezen. Daarbij zal het hof bepalen dat indien en voorzover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos hebben gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
De proceskosten worden tot na te melden bedrag ten laste van de verdachte gebracht.
Voorts zal het hof bepalen dat indien en voorzover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen (zulks vice versa, dat wil zeggen: indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer daarmede de verplichting van de verdachte tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen).
- 7 -
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 47, 287 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
B E S L I S S I N G:
Het hof:
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair onder A en B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte subsidiair onder A en B meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het subsidiair onder A bewezen verklaarde oplevert:
"Poging tot doodslag".
Verklaart dat het subsidiair onder B bewezen verklaarde oplevert:
"Medeplegen van afpersing".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaar.
Beveelt dat van de opgelegde gevangenisstraf een deel, groot 1 (één) jaar niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de veroordeelde de voorwaarde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar niet schuldig te maken aan een strafbaar feit, dan wel de volgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de Stichting Reclassering Nederland, unit Maastricht, ook als dit zou inhouden dat de veroordeelde zich laat behandelen bij een instelling als het FPC van de GGzE "De Grote Beek" of een daarmee te vergelijken instantie, zolang de reclassering zulks, in overleg met die instelling, noodzakelijk acht.
Draagt de genoemde reclasseringsinstelling op, aan de veroordeelde gedurende die proeftijd ter zake van de naleving van deze bijzondere voorwaarde hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer], te betalen een bedrag van ? 2.038,87 (zegge tweeduizendachtendertig euro en zevenentachtig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 (veertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichting tot schadevergoeding ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
- 8 -
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte het slachtoffer schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van ? 2.038,87 (zegge tweeduizendachtendertig euro en zevenentachtig eurocent), met bepaling dat indien en voorzover een mededader van verdachte aan de vordering heeft voldaan, de verdachte daarvan is bevrijd.
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Bepaalt dat indien en voor zover een mededader van verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, is voldaan.
Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, vervalt, indien en voorzover door de verdachte aan zijn verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, is voldaan.
Dit arrest is gewezen door Mr. Huurman-van Asten, als voorzitter
Mrs. De Vries-Leemans en Rijken, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Kroes, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 oktober 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
zaaknr.: 02
tijd : 11.00
verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Overmaze" te Maastricht.
Is bij vonnis van de rechtbank te Maastricht van 3 april 2003 ter zake van:
"Poging tot doodslag, voorafgegaan van strafbare feiten en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren";
veroordeeld tot:
3 jr. gev.strf. OV, MAV, TBS met voorwaarden, toew. vord. ben.part. ([slachtoffer]) + schadeverg.mtrgl. (? 3438,87 subs. 40 dgn. hs.)