parketnummer: 20.000496.03
datum uitspraak: 21 oktober 2003
tegenspraak
GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Breda van 24 januari 2003 in de strafzaak onder parketnummer 02/001799-02 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1956,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting P.I. Dordtse Poorten te Dordrecht.
De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1. hij op of omstreeks 11 juli 2002 te Etten-Leur, althans in het arrondissement Breda, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1], althans in de onmiddellijke nabijheid van voornoemde [slachtoffer 1], (mede) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. hij op of omstreeks 11 juli 2002 te Etten-Leur, althans in het arrondissement Breda, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op en/of in de richting van het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], althans in de onmiddellijke nabijheid van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 juli 2002 te Etten-Leur, althans in het arrondissement Breda, [slachtoffer 2] en/of M.A. [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend met een vuurwapen een of meer kogel(s) afgevuurd op en/of in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], althans in de onmiddellijke nabijheid van voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3];
3. hij op of omstreeks 11 juli 2002 te Etten-Leur, althans in het arrondissement Breda, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Beretta), en/of (de bijbehorende) munitie van categorie III, te weten een of meer patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door het hof verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 11 juli 2002 te Etten-Leur opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel afgevuurd op het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. hij op 11 juli 2002 te Etten-Leur, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogels heeft afgevuurd in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. hij op 11 juli 2002 te Etten-Leur, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Beretta), en de bijbehorende munitie van categorie III, te weten patronen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade op de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft geschoten.
Het hof wijst daarbij in het bijzonder op de volgende feiten en omstandigheden:
- verdachte heeft op de avond vóór de bewuste afspraak, met het oog op die afspraak, een pistool gekocht met bijbehorende patronen;
- verdachte heeft dit pistool, kort voordat hij [slachtoffer 1] op 11 juli 2002 zou ontmoeten, uit zijn auto gepakt en in de zak van zijn bodywarmer gestopt;
- tijdens de autorit naar Etten-Leur heeft verdachte de haan van het pistool gespannen en aldus nagenoeg schietklaar gemaakt;
- op het moment dat verdachte zijn zakken moest leegmaken in de kantoorruimte in de loods in Etten-Leur en hij naar eigen zeggen voor de keuze stond of hij zijn mobiele telefoon of zijn pistool zou pakken, heeft hij gekozen voor het laatste;
- verdachte heeft de veiligheidspal van het pistool afgehaald en geschoten in de richting van [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3];
- verdachte is vervolgens met het pistool in zijn hand achter [slachtoffer 3] aangegaan, die inmiddels naar buiten was gevlucht, en heeft buiten nog geschoten in de richting van die [slachtoffer 3], hetgeen kan worden afgeleid uit de buiten aangetroffen hulzen en de looprichting van die [slachtoffer 3].
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft geschoten op [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Verdachte heeft de tijd gehad zich te beraden op zijn besluit om [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] van het leven te beroven, zodat voor hem de gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Door een met munitie geladen vuurwapen aan te schaffen, dit bij zich te steken en vervolgens in de auto de haan te spannen, blijkt dat verdachte voor zichzelf de mogelijkheid heeft gecreëerd om op enig hem geraden voorkomend moment het vuurwapen te gaan gebruiken. Toen verdachte vervolgens werd gevraagd zijn zakken leeg te maken, heeft hij tijd gehad zich te beraden op zijn besluit. Door er vervolgens voor te kiezen het wapen te trekken, de veiligheidspal van het wapen te halen en te schieten in de richting van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], heeft verdachte gehandeld met voorbedachte raad. Ten aanzien van het afvuren van een of meer kogels in de richting van [slachtoffer 3] dient daar nog aan te worden toegevoegd dat verdachte hem is achterna gerend en buiten nog op hem heeft geschoten.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit.
Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde is telkens als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 289 juncto artikel 45, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 3 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 26, eerste lid juncto artikel 55, derde lid, aanhef en onder a van de Wet wapens en munitie en bij artikel 26, eerste lid juncto artikel 55, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
De strafbaarheid van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, op de gronden als nader verwoord in zijn pleitnotitie, achtereenvolgens een beroep gedaan op:
a. noodweer;
b. putatief noodweer
c. noodweerexces
d. psychische overmacht;
e. het ontbreken van (strafrechtelijk) verwijtbare schuld.
De raadsman heeft op ieder van deze gronden geconcludeerd dat verdachte behoort te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof verwerpt al deze verweren en overweegt daartoe het volgende.
Met betrekking tot het beroep op noodweer (ad a):
Het hof acht het, gelet op de gebruikte bewijsmiddelen, niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte's lijf, eerbaarheid of goed, noch van een onmiddellijke dreiging daarvan, waartegen noodzakelijke verdediging geboden was. Immers, toen [slachtoffer 2] in de kantoorruimte in de loods tegen verdachte zei dat hij zijn zakken leeg moest maken, heeft verdachte zelf eerst zijn linkerzak leeggemaakt en vervolgens uit zijn rechterzak zijn pistool gepakt, waarna hij heeft geschoten. De door verdachte aangevoerde omstandigheid dat hij zich met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in een kantoorruimte bevond, dat [slachtoffer 2] dicht bij hem stond en dat verdachte zijn zakken leeg moest maken, wijst niet op een feitelijke aanranding, noch op een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waartegen verdediging noodzakelijk is.
Het beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht faalt derhalve.
Met betrekking tot het beroep op noodweerexces (ad c):
Ook het beroep op noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht wordt verworpen, nu blijkens het voorgaande geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft moeten verdedigen.
Met betrekking tot het beroep op putatief noodweer (ad b):
Het hof acht geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat er sprake was van een aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waartegen verdediging noodzakelijk was.
Het beroep op putatief noodweer, en dus op afwezigheid van alle schuld, faalt derhalve.
Met betrekking tot het beroep op psychische overmacht (ad d):
Het hof verwerpt dit verweer, nu niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een zodanige dwang dat verdachte daartegen redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen bieden.
Met betrekking tot het beroep op het ontbreken van (strafrechtelijk) verwijtbare schuld (ad e):
Het beroep op het ontbreken van (strafrechtelijk) verwijtbare schuld verstaat het hof als een beroep op afwezigheid van alle schuld. De raadsman heeft ter onderbouwing van dit verweer slechts in zijn algemeenheid verwezen naar de door hem daarvóór geschetste feiten en omstandigheden, zonder concreet aan te geven waarin de verschoonbare dwaling zou hebben bestaan, anders dan de veronderstelling van de verdachte dat hij zich moest dan wel mocht verdedigen. Dit beroep faalt op de gronden als hiervoor aangegeven.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte terzake van het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis integraal zal bevestigen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen strafsoort en -maat bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
Bij de bepaling van de strafduur heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de bewezen verklaarde feiten in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 11 juli 2002 was de verdachte samen met de latere slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in een kleine kantoorruimte in een loods in Etten-Leur om te praten over een geldschuld die verdachte had bij die [slachtoffer 1]. Op het moment dat verdachte zijn zakken leeg moest maken, heeft hij zijn pistool getrokken en meermalen geschoten. Hierbij is [slachtoffer 2] gewond geraakt aan zijn gezicht en is [slachtoffer 1] dodelijk getroffen.
Vervolgens is hij met het pistool in zijn hand achter [slachtoffer 3] aangegaan, die inmiddels naar buiten was gevlucht. Uit de buiten aangetroffen lege hulzen kan worden afgeleid dat verdachte ook daar nog heeft geschoten op die [slachtoffer 3].
Deze feiten zijn zo ernstig, dat alleen een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur in aanmerking komt.
Verder heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 10 juni 2003, de verdachte betreffend, alsmede op de inhoud van het omtrent de persoon van de verdachte opgemaakte voorlichtingsrapport van de Stichting Reclassering Nederland, d.d. 8 oktober 2002.
In de omstandigheid dat verdachte eerder geconfronteerd is geweest met gewelddadigheden jegens hem en zijn vriendin, vindt het hof aanleiding om een straf op te leggen van na melden duur.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend, acht het hof een gevangenisstraf van na te melden duur alleszins passend.
De toegepaste wettelijke voorschriften
De strafoplegging is gegrond op de artikelen 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Vernietigt het beroepen vonnis en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor is overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 bewezen verklaarde oplevert:
"Moord".
Verklaart dat het onder 2 bewezen verklaarde oplevert:
"Poging tot moord, meermalen gepleegd".
Verklaart dat het onder 3 bewezen verklaarde oplevert:
"Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III"
"handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie".
Verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 (dertien) jaren.
Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit arrest is gewezen door Mr. Huurman-van Asten, als voorzitter
Mrs. Gründemann en De Vries-Leemans, als raadsheren
in tegenwoordigheid van Mr. Kroes, als griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 oktober 2003.
U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1956,
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting P.I. Dordtse Poorten te Dordrecht.
Is bij vonnis van de rechtbank te Breda van 24 januari 2003 ter zake van:
feit 1: "Moord",
feit 2: "Poging tot moord, meermalen gepleegd",
feit 3: "Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie II";
veroordeeld tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vijftien jaar,
met bepaling dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf,
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1, 2, en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij