ECLI:NL:GHSHE:2003:AN7680

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/00888
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.D. van Norden
  • Th.A.J. Kock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot renteaftrek eigen woning

In deze zaak gaat het om een beroep van belanghebbende tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999, waarbij de Inspecteur een correctie heeft aangebracht op het aangegeven inkomen van belanghebbende. De correctie betreft een bedrag van fl. 661,= dat is vastgesteld op basis van niet aangegeven rente-inkomsten. Belanghebbende heeft een hypothecaire lening van fl. 50.000,= en heeft rente van fl. 3.375,= in aftrek gebracht als 'rente eigen woning'. De Inspecteur heeft deze aftrekpost betwist, omdat belanghebbende niet kon aantonen dat de lening daadwerkelijk was aangewend voor verbetering of onderhoud van de eigen woning, zoals vereist door de wet.

Tijdens de zitting heeft belanghebbende gesteld dat zij verbeteringen aan haar woning heeft aangebracht, maar kon zij geen schriftelijke bewijsstukken overleggen ter onderbouwing van haar stellingen. De Inspecteur heeft betoogd dat de renteaftrek niet kan worden verleend zonder de benodigde documentatie. Het Hof heeft geoordeeld dat de bewijslast bij belanghebbende ligt en dat zij niet heeft voldaan aan de eisen voor het aantonen van de relatie tussen de lening en de verbeteringen aan de woning.

Het Hof heeft verder overwogen dat het beroep op gewekt vertrouwen door belanghebbende niet kan slagen, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de Inspecteur zijn eerdere gedragingen niet zou kunnen herzien. De uitspraak van het Hof is dat het beroep ongegrond wordt verklaard, en de aanslag wordt gehandhaafd. Belanghebbende heeft geen recht op aftrek van de rente, en het Hof heeft geen termen gezien om het griffierecht te vergoeden of om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

BELASTINGKAMER
Nr. 01/00888
HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH
U I T S P R A A K
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:66, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dertiende enkelvoudige Belastingkamer, op het beroep van X te Y (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het hoofd van de eenheid Particulieren P van de rijksbelastingdienst (hierna, evenals de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Z van de rijksbelastingdienst, de thans ten aanzien van belanghebbende bevoegde inspecteur, aan te duiden als: de Inspecteur) op het bezwaarschrift betreffende na te melden aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van fl. 56.252,= welke aanslag, na daartegen tijdig gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van fl. 60,= (€ 27,23).
De Inspecteur heeft bij verweerschrift het beroep bestreden.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft met gesloten deuren plaatsgehad op 28 april 2003 te 's Hertogenbosch.
- Aldaar zijn toen verschenen en gehoord gemachtigde van belanghebbende, alsmede, de Inspecteur.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Het Hof rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een kopie overgelegd van het voorblad van de Toelichting P-biljet IB 1997.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Belanghebbende heeft over 1999 met een P-biljet aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, hierna IB 1999, gedaan van haar belastbaar inkomen van fl. 55.591,=. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling een correctie aangebracht van fl. 661,= voor meer rente-inkomsten en het inkomen van belanghebbende bij de onderhavige aanslag vastgesteld op fl. 56.252,=.
2.2. Belanghebbende bezit een eigen woning. Zij heeft terzake van een hypothecaire lening, per 31 december 1999 groot fl. 50.000,=, (hypotheek Abank nr. 1) fl. 3.375,= aan rente bij vraag 13c van haar aangifte IB 1999 in aftrek gebracht.
2.3. Belanghebbende heeft in 1999 op drie rekeningen bij financiële instellingen de volgende rentebedragen genoten: fl. 627,=, fl. 34,= en fl. 41,=. Het laatste bedrag betreft rente vanwege een spaarloon/werknemersspaarregeling. Voor de rente van deze rekening geldt een aparte vrijstelling. Belanghebbende heeft de rente-inkomsten uit haar spaartegoeden niet aangegeven in haar aangifte.
2.4. De Inspecteur is van oordeel dat het in onderdeel 2.2 genoemde bedrag van fl. 3.375,= aan rente ten onrechte als "rente eigen woning" in aftrek is gebracht en heeft in relatie met de regels voor de rentevrijstelling een correctie op het aangegeven inkomen aangebracht. De correctie bestaat uit de rentebedragen fl. 627,= en fl. 34,=, zijnde totaal fl. 661,=.
2.5. Belanghebbende heeft aangegeven dat er diverse verbeteringen aan de eigen woning zijn aangebracht, zijnde dakreparatie en gedeeltelijke vernieuwing van badkamer, slaapkamer en toilet. De bonnen en facturen zijn door belanghebbende na het verstrijken van de garantietermijnen en omdat de aanslagen IB 1996 en 1997 definitief waren geregeld, weggegooid. Belanghebbende kan geen bewijsstukken overleggen ten aanzien van de verhoging van de hypotheek en de besteding van het bedrag van de lening(en).
2.6. Gemachtigde van belanghebbende heeft na de uitspraak op bezwaar en na de indiening van het onderhavige beroep een viertal schriftelijke verklaringen aan de Inspecteur overgelegd waarin door de betreffende personen wordt aangegeven dat belanghebbende in 1996 en 1997 aanpassingen en verbeteringen heeft laten verrichten aan het dak, badkamer, toilet en keuken. In de toezendbrief werd de Inspecteur gevraagd om mede op grond van die verklaringen zijn uitspraak alsnog ambtshalve te herzien. De Inspecteur heeft, mede gezien het gestelde ter zake in zijn verweerschrift, in die verklaringen kennelijk geen aanleiding gezien zijn uitspraak te herzien.
2.7. De door belanghebbende bij de Inspecteur ingediende aangiften inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen over de jaren 1996 tot en met 1998 zijn door de Inspecteur bij zijn aanslagregeling gevolgd. In die aangiften was op dezelfde wijze als aangegeven in 2.4 rente terzake van de hiervoor bedoelde hypothecaire lening in aftrek gebracht. Ter zake van die aangiften heeft de Inspecteur belanghebbende geen vragen gesteld. In de aangifte IB 1997 bleek van een hypotheekverhoging van fl. 25.000,= ten opzichte van 1996.
2.8. Op het voorblad van de toelichting bij het aangiftebiljet P voor 1997 is onder meer gesteld:
"Let op! De Belastingdienst besteedt bij de behandeling van de
aangifte 1997 extra aandacht aan de rubriek "Eigen woning".".
In de brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 25 november 1997, nr. PFC 97/1153 M, is ter zake het volgende gesteld:
"In het kader van de jaarlijkse, aspectgerichte actie bij particulieren zal bij de controle van de aangiften inkomstenbelasting over het jaar 1997 aandacht worden besteed aan de rubriek "Inkomsten uit eigen woning". Over dit aspect zal ter bevordering van de preventieve werking in de aangiftecampagne voorlichting worden gegeven.".
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-heeft belanghebbende voor fl. 661,= recht op toepassing van de zogenoemde rentevrijstelling;
-zo dat niet het geval is, staat dan het beginsel van gewekt vertrouwen aan de correctie van de betreffende fl. 661,= in de weg?
De beantwoording van deze vragen is afhankelijk van de wijze waarop de rente betaald in 1999 inzake de hypothecaire lening(en) van totaal fl. 50.000,= moet worden behandeld. De berekening van de correctie als zodanig is niet in geschil.
Belanghebbende is van oordeel dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
De verbouwing is vooral zelf gedaan met gebruikmaking van artikelen van Fix-it, Gamma en Praxis. Het dak voor fl. 15.000,=, verder keuken verbouwd en badkamer verbouwd.
De staatssecretaris heeft de Tweede Kamer bericht, en dus ook zijn ambtenaren, dat de aangiften zullen worden beoordeeld op het punt eigen woning en met name de waarde van de woning. Hij heeft ook aangegeven de hypotheken die er in 1995 zijn te accepteren. Dat is ook in de Toelichting 1997 opgenomen. Als wordt aangegeven dat men dat gaat doen, mag je verwachten dat ze het doen. Als voor twee jaar aanslagen zijn geregeld, mag je verwachten dat ze het goed hebben gedaan.
De niet aangegeven rente viel ons inziens onder de vrijstelling en is daarom niet aangegeven. De Q-biljetten hebben de lastige eigenschap een 0-bedrag niet uit te printen.
Op zich heb ik geen moeite met tegen artikel 42b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna de Wet). Het gaat hier om een aftrekpost. De Inspecteur moet een middel in handen hebben om iets te weten te komen. Waar het hier om gaat is of je de stukken tot in lengte van jaren moet bewaren. Rek je de bewaarplicht niet heel ver op. Klanten vertel ik dat ze de stukken inzake de hypotheekverhoging moeten bewaren.
Je ziet de verhoging van de hypotheek in de aangifte, dan moet de Inspecteur reageren. Doet deze dat niet dan heeft hij zijn recht verwerkt.
De Inspecteur
Ook als de stukken weggegooid zijn, kan er toch bij een ingrijpende verbouwing iets aan bewijsstukken aanwezig zijn.
Het is vaste jurisprudentie dat het volgen van de aangifte, zeker een verzorgde, niet leidt tot opgewekt vertrouwen. Voor de mededeling van de staatssecretaris inzake de eigen woning verwijs ik naar bijlage 13 bij mijn verweerschrift.
Er bleek in deze zaak een rentebedrag niet te zijn aangegeven. Dat heeft de Inspecteur bij de aanslagregeling IB 1999 geconstateerd.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de aanslag naar een inkomen van fl. 55.591,=.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Op grond van artikel 42b, vijfde lid, van de Wet blijft de zogenoemde saldering van artikel 42b, tweede lid, onderdeel d, van de Wet buiten beschouwing voor rente van schulden welke zijn aangegaan ter verwerving van de eigen woning en zijn verzekerd door hypotheek op die woning. Tot voornoemde schulden aangegaan ter verwerving van de eigen woning worden ook gerekend schulden welke zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de woning voorzover die verbetering of het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven. De rente van leningen die aan voornoemde voorwaarden voldoen, komt zonder beperkingen voor aftrek in aanmerking.
4.2. Gezien het vorenstaande rust naar het oordeel van het Hof op belanghebbende in dezen de bewijslast om de relatie tussen de bron, de eigen woning van belanghebbende, en de lening(en) van in totaal fl. 50.000,= verzekerd door hypotheek aan te tonen. Belanghebbende heeft derhalve de plicht aannemelijk te maken dat die lening, en derhalve de betaalde rente van fl. 3.375,=, verband houdt met de gestelde verbouwing/verbetering van de betreffende woning en dat door de lening verkregen gelden daadwerkelijk zijn aangewend voor die verbouwing/verbetering. Verder dient de verbetering of het onderhoud met schriftelijke bewijzen te zijn gestaafd. Ook hier ligt de bewijslast naar het oordeel van het Hof op belanghebbende.
4.3. Door de Inspecteur is, blijkens het gestelde in zijn verweerschrift, gesteld dat er een strikt historisch verband dient te zijn tussen de opgenomen gelden uit de door hypotheek verzekerde lening(en) en de besteding van deze gelden voor onderhoud en verbetering van de eigen woning van belanghebbende. Tevens heeft hij gesteld dat het onderhoud en/of de verbetering, ook bij de aangifte IB 1999, dient te zijn gestaafd met schriftelijke stukken. Belanghebbende heeft op zich de voorwaarde inzake de schriftelijke bescheiden van artikel 42b, vijfde lid, van de Wet onderschreven, zij het dat zij meent dat, zo verstaat het Hof haar, overlegging van die schriftelijke bescheiden bij de aangifte IB 1999 niet meer van haar kan worden gevergd.
4.4. Belanghebbende heeft, blijkens het gestelde in de van haar afkomstige stukken, kennelijk bedoeld te stellen dat zij de met hypotheek verzekerde lening (en) is aangegaan met het doel de gelden te bezigen voor uitgaven voor verbetering of onderhoud van de eigen woning. Nu de Inspecteur deze stelling van belanghebbende niet of onvoldoende heeft bestreden, kan er naar het oordeel van het Hof van worden uitgegaan dat belanghebbende op zich het oogmerk had met de gelden afkomstig van de in geding zijnde leningen verbeteringen en/of onderhoud aan de eigen woning te (doen) verrichten. Dat belanghebbende heeft verklaard van de verhoging van de hypotheek geen stukken meer te kunnen overleggen, zie de brief van 6 november 2000, doet daar niet aan af.
4.5. Met betrekking tot de besteding van de gelden uit de leningen, de aankopen, heeft belanghebbende in voornoemde brief van 6 november 2000 aangegeven geen stukken te kunnen overleggen. Overigens heeft belanghebbende, behoudens de stelling ter zitting dat fl. 15.000,= zou zijn uitgegeven aan het dak, ter zake geen gegevens verstrekt. Ook over de betaling van de gestelde aankopen en de verrichte werkzaamheden zijn geen gegevens verstrekt en/of bescheiden overgelegd. Gezien het vorenstaande is belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast om de relatie tussen de gelden uit de lening(en) en het onderhoud en/of verbetering van de eigen woning en de besteding van de gelden uit de lening(en) aan dat gestelde onderhoud en die verbetering aannemelijk te maken. Alsdan kan buiten beschouwing blijven of in dezen het strikte historische verband, zoals de Inspecteur als voorwaarde stelt, vereist is. Aan het oordeel van het Hof doen de door belanghebbende aan de Inspecteur overgelegde verklaringen, zie onderdeel 2.6, niet af. Uit die verklaringen blijkt immers niet van de datum en de grootte van de besteding, noch van de gegevens inzake leveranciers of dienstverrichters en omstandigheden met betrekking tot betaling.
4.6. Zoals hiervoor is aangegeven is in artikel 42b van de Wet opgenomen dat ook de rente van schulden, aangegaan voor verbetering of onderhoud van de eigen woning, van de saldering van rente is uitgesloten. Voorwaarde daarvoor is dat de verbetering of het onderhoud van de eigen woning met schriftelijke bescheiden wordt gestaafd. Blijkens het gestelde ter zake in de Memorie van Toelichting bij het voorstel van wet, Tweede kamer, vergaderjaar 1995-1996, 24 761 ( zie V-N 1996, blz. 22, Artikel I, onderdeel S) is deze voorwaarde omwille van de uitvoerbaarheid opgenomen. Uitgangspunt bij de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen is dat de Inspecteur, normaliter aan de hand van de ingediende aangifte, de belastingplichtige jaarlijks een aanslag oplegt. Nu gezien de wettelijke bepalingen in dezen voor elk jaar afzonderlijk moet worden bepaald of en in hoeverre belanghebbende recht heeft op aftrek van de door haar betaalde rente op leningen zal naar het oordeel van het Hof telkens moeten worden voldaan aan de voorwaarde dat de verbeteringen of het onderhoud moeten (kunnen) worden gestaafd met schriftelijke bescheiden. De voorwaarden voor de aftrek van rente zijn immers voor elk jaar gelijk. Het feit dat de Inspecteur niet of niet elk jaar bij de aanslagregeling vraagt om de betreffende bewijsstukken doet daar niet aan af. De stelling van belanghebbende dat de Inspecteur door bij de regeling van de aangifte IB 1997 niet te vragen naar de bewijsstukken van belanghebbende inzake de verhoging van de hypotheek en de verbetering en het onderhoud van de eigen woning zijn recht heeft verwerkt, is gezien het vorenstaande naar het oordeel van het Hof niet juist. Ook de wettelijke bepalingen geven naar het oordeel van het Hof geen steun aan die stelling.
4.7. Belanghebbende beroept zich er op dat op grond van het vertrouwensbeginsel de in 1999 betaalde rente van fl. 3.375,=, waarvan wordt gesteld dat het gaat om rente inzake de eigen woning, in aftrek kan worden gebracht. Zij voert daartoe aan dat nu de Inspecteur in zijn brief van 16 januari 2001, zie o.a. bijlage 3 bij het verweerschrift, erkent dat belanghebbende als particulier geen bewaarplicht heeft, zij vertrouwen kon ontlenen aan het feit dat haar eerdere aangiften waren geregeld in die zin dat dan de in die aangiften vermelde posten op hun fiscale merites zijn beoordeeld en geaccepteerd. Ook voert zij aan dat zij, los van de bewaarplicht, aan het feit dat haar eerdere aangiften zijn gevolgd het vertrouwen mocht ontlenen dat zij recht op aftrek had van de rente van fl. 3.375,=, als zijnde rente inzake de eigen woning. Belastingplichtigen mogen er toch, zo stelt zij, vanuit gaan dat de ambtenaren de wensen van hun politieke meerderen uitvoeren. Dat vertrouwen geldt, naar belanghebbende stelt, zeker vanuit de aanslag IB 1997 nu de staatsecretaris van Financiën "op 25 november 1997 het bericht Nederland in gestuurd heeft" dat de aangiften IB 1997 onder meer op het punt van hypotheekverhogingen "kritisch zouden worden beoordeeld door de Belastingdienst.".
4.8. Afgezien van het geval dat de gedragslijn berust op een toezegging van de Inspecteur is voor het in rechte te beschermen vertrouwen meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de Inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. Bij de beantwoording van de vraag of in zo'n geval toch sprake is van gewekt vertrouwen dient het Hof te onderzoeken of de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden, voor zover nodig in hun onderlinge samenhang, de gevolgtrekking rechtvaardigen dat zij bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat de door de Inspecteur gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Zie hiervoor onder meer Hoge Raad 13 december 1989, nr. 25 077, BNB 1990/119, en 1 juli 1998, nr. 33 458, BNB 1998/308.
4.9. Het vorenstaande heeft naar het oordeel van het Hof tot gevolg dat het enkele feit dat de aangiften IB 1996 en IB 1997 van belanghebbende bij de aanslagregeling door de Inspecteur op het punt van de aftrek rente eigen woning zijn gevolgd niet tot gevolg heeft dat in dezen sprake is van gewekt vertrouwen. Bijzondere omstandigheden rond voornoemde aangiften die noopten tot nader onderzoek zijn niet gesteld noch gebleken. Het Hof is van oordeel dat het enkele feit van de verhoging van hypotheek, dat mogelijk zou kunnen blijken uit de door de Inspecteur te maken vergelijking met de vorige aangifte, niet zo'n bijzondere omstandigheid is en de Inspecteur ook overigens niet behoefde te nopen tot nader onderzoek. Een uitdrukkelijke standpuntbepaling anderszins ter zake van de aftrek van rente eigen woning van belanghebbende is ook niet gesteld noch gebleken.
4.10. In de voornoemde brief van 16 januari 2001 geeft de Inspecteur direct volgende op zijn opvatting inzake bewaarplicht voor particulieren aan dat op grond van artikel 42b van de Wet is vereist dat belanghebbende de betreffende aftrekpost met schriftelijke bescheiden moet staven. Het Hof is van oordeel dat de betreffende passage van meergenoemde brief van 16 januari 2001 bij belanghebbende dan ook niet de indruk heeft kunnen wekken dat de Inspecteur zou willen afzien van het, conform de wettelijke bepalingen, staven met schriftelijke bescheiden van de gestelde verbeteringen of onderhoud van de eigen woning van belanghebbende. Naar het oordeel van het Hof moet daarom het beroep op gewekt vertrouwen ter zake worden afgewezen.
4.11. Nu overige omstandigheden niet zijn gesteld of gebleken dient het Hof nog te onderzoeken wat in dezen de betekenis is van het gestelde in de door belanghebbende overgelegde toelichting van het P-biljet IB 1997 in relatie met het door belanghebbende gestelde inzake de uitlatingen van de staatssecretaris van Financiën ter zake. In de door belanghebbende in haar beroepschrift genoemde brief van de staatssecretaris van Financiën van 25 november 1997, die door de Inspecteur als bijlage 13 bij zijn verweerschrift aan het Hof is overgelegd, is gesteld dat bij de controle van de aangiften IB 1997 aandacht zal worden besteed aan de rubriek inkomsten uit de eigen woning. De staatssecretaris voegt daar aan toe dat vanwege de preventieve werking in de aangiftecampagne voorlichting zal worden gegeven over dit aspect. Overigens heeft belanghebbende ter zake geen nadere gegevens of bescheiden aan het Hof overgelegd. Onder die omstandigheden is het Hof van oordeel dat een en ander bij belanghebbende niet de indruk kon wekken dat de aangiften van alle belastingplichtigen op het punt van de eigen woning grondig zouden worden onderzocht en dat bij gebreke aan vragen over de aangifte IB 1997 en het volgen van die aangifte bij de aanslagregeling er van mocht worden uitgegaan dat de Inspecteur ter zake bewust een standpunt heeft ingenomen. Gezien het gestelde in de ingebrachte stukken en overige gegevens is naar het oordeel van het Hof van een opdracht van de staatssecretaris aan de Inspecteur om alle aangiften IB 1997 op het punt van de eigen woning grondig te onderzoeken geen sprake. Bijzondere aspecten in de aangifte IB 1997 die nopen tot het stellen van vragen zijn, zoals hiervoor al is aangegeven, niet gesteld noch gebleken. Van gewekt vertrouwen in dezen kan derhalve naar het oordeel van het Hof dan ook geen sprake zijn.
4.12. Nu gezien het vorenstaande de relatie tussen de lening(en) verzekerd door hypotheek en de verbeteringen of onderhoud van de eigen woning van belanghebbende niet aannemelijk is gemaakt en ook de verbeteringen of onderhoud niet zijn gestaafd, zoals is vereist, met schriftelijke bescheiden wordt door belanghebbende niet voldaan aan het gestelde in artikel 42b, vijfde lid, van de Wet. Nu het Hof tevens van oordeel is dat het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel moet worden afgewezen, heeft belanghebbende geen recht op aftrek van rente ad fl. 3.375,= als rente inzake de eigen woning. In dat geval zijn partijen het er over eens dat de in geding zijnde aanslag terecht en naar een juist bedrag is opgelegd.
4.13. Gelet op het vorenstaande is het gelijk met betrekking tot de in geschil zijnde vragen aan de zijde van de Inspecteur.
5. Griffierecht
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door haar gestorte griffierecht wordt vergoed.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door G.D. van Norden, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier, in het openbaar uitgesproken op 15 september 2003
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 19 september 2003
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen
van een beroepschrift bij dit gerechtshof (Postadres: Postbus
70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden
uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.